een der Länder van de Bondsrepubliek Duitsland, groot 15.666 km2 met (1951) 2.489.350 inw. (1939: 1.589.250; 1946: 2.575.200), van wie 92 pct Evang., 6 pct R.K. en 2 pct andersdenkenden, naar grootte het 5de Land van de Bondsrepubliek: het ligt tussen de Oost- en Noordzee en wordt in het N. begrensd door Denemarken, in het Z. door het Land Hamburg en in het Z.O. door Oost-Duitsland. Het is in 1945 ontstaan uit de gelijknamige Pruisische provincie.
Hoofdstad is Kiel.Bodemgesteldheid.
Sleeswijk-Holstein lipt in de Noordduitse vlakte, maar bezit enig reliëf door de Baltische landrug, waarvan in Holstein de Bungsberg en in Sleeswijk de Hüttener Bergen (106 m) de hoogste punten zijn. Van oudere gesteenten komen alleen tertiair, krijt- en zechsteinvormingen voor, doch dan slechts als onderlaag. Aan de oppervlakte vindt men dilivium en alluvium. Natuurlijke bodemschatten zijn hout en aardolie. Langs de Oostzee liggen vruchtbare leemachtige gronden; leemachtige grond- en eindmorenen (met roggebouw) nemen de landrug en „geest”- of zandgronden (met heide en veen) de grootste, westelijke helft van het land in.
Langs de Noordzee liggen vruchtbare marschen of zeekleilanden, door dijken tegen overstroming beveiligd en waartegen de geest met een steile rand scherp afbreekt, vooral in Ditmarschen. De Oostzeekust is steil en zonder duinen. Lange smalle boezems (Föhrden) dringen tot diep in het land en vormen goede havens, zoals de Neustädter haven in de Baai van Lübeck, de Baai van Kiel en Eckernforde, de Schlei en de Baai van Flensburg. Tussen deze baaien ligt een reeks van landtongen, zoals de Deense Wohld tussen de baaien van Kiel en Eckernförde, Schwansen tussen laatstgemelde en de Schlei, Angeln tussen de Schlei en de Baai van Flensburg. Ten N.O. van Holstein ligt het eiland Fehmarn. Aan de westkust scheidt het schiereiland van Eiderstedt de brede mond van de Eider en de Baai van Meldor enerzijds en de Sleeswijkse Wadden met hun talrijke eilanden en ondiepten, zoals Nordstrand, Pellworm en Husum, de Halligen, Föhr, Amrum en Sylt, anderzijds. Ook Helgoland behoort administratief tot Sleeswijk-Holstein.
De Elbe en de Eider zijn de voornaamste rivieren. De Elbe ontvangt uit Sleeswijk-Holstein de Stecknitz, de Bille, de Alster, de Pinnau, de Krückaue en de Stör. Van de overige rivieren mondt de Husumer Aue uit in de Wadden, de Schwentine in de Baai van Kiel en de Trave in de Baai van Lübeck. Van belang zijn voorts het 97 km lange Kaiser Wilhelmkanaal (Noord-Oostzeekanaal), dat gedeeltelijk het 32 km lange Eiderkanaal volgt, en het 67 km lange Elbe-Travekanaal. N.O.-Holstein bezit verscheidene meren, w.o. het Plöner, Selenter, Weseker en Gruber Meer. In Lauenburg liggen het Ratzeburger Meer en het Schalmmeer, in Sleeswijk het Wittenmeer.
Het klimaat is door de invloed der zee gematigd. De gemiddelde jaarlijkse temp. bedraagt te Kiel ruim 8 gr. C., de jaarlijkse hoeveelheid neerslag 630-770 mm.
Bevolking.
Deze is na Wereldoorlog II, vergeleken met 1939 ca 70 pct toegenomen (166 inw. per km2). Van alle Länder heeft Sleeswijk-Holstein het grootste aantal vluchtelingen (ca 1,2 millioen), d.i. 36 pct der bevolking, tegenover een gemiddelde van 18 pct. Deze zijn vluchtelingen, vnl. afkomstig uit Oost-Duitslands gebied. In het landschap Noord-Friesland, dat zich behalve over een deel van de Wadden-eilanden over de westkust ten N. van Husum uitstrekt en zich over de Deense grens in het Amt Tønder voortzet, spreken ca 18.000 personen nog de Friese taal. In het N. van Sleeswijk woont een kleine Deense minderheid van ca 5000 personen. De voornaamste steden zijn: Kiel (1950: 251.000 inw.), Lübeck (247.000 inw.), Flensburg (106.000 inw.) en Neumünster (73.000 inwoners).
Middelen van bestaan.
Hoofdmiddelen van bestaan zijn landbouw en veeteelt (veehandel, boter, vlees). De kleistreken langs de westkust zijn overwegend veeteeltgebieden, zowel in Noord-Friesland als in het Saksische Ditmarschen. Op het zandige middengebied zijn rogge, haver en aardappelen de hoofdvruchten van de hier veel sterker ontwikkelde akkerbouw. In het morenegebied in het O. wordt meer tarwe verbouwd. In de omstreken van Altona en Hamburg is veel tuinbouw en fruitteelt. De visserij wordt meer in de Oostzee dan in de Noordzee uitgeoefend.
Op de Sleeswijkse Wadden is de oesterteelt van betekenis. De aardoliewinning neemt in betekenis toe. Alleen in de steden (Kiel, Rendsburg, Neumünster, Flensburg en Lübeck) zijn grotere industrieën (levens- en genotmiddelen, scheeps- en machinebouw, textiel, lederwaren, optische- en precisieinstrumenten). De belangrijkste havens zijn Kiel, Flensburg, Tönning, Rendsburg en Lübeck; een groot deel van het verkeer heeft ook plaats over Hamburg. Ca 10 pct van het tonnageverkeer door het Kaiser Wilhelmkanaal geschiedt door Nederlandse schepen. De hoofdstad Kiel heeft o.m. een universiteit en een zeevaartschool. Naast de verwoestingen ten gevolge van luchtbombardementen (vooral Kiel, 5 millioen m3 puin, Lübeck, Neumünster), hebben na Wereldoorlog II de toevloed van vreemdelingen en de demontages o.m. van werven het Land aanvankelijk voor ernstige problemen gesteld.
Geschiedenis.
Van den beginne af was het hertogdom Sleeswijk een deel van Denemarken,
een apanage van het daar regerende huis der Estritiden: Waldemar II schonk het in 1232 als erfelijk leen aan zijn jongere zoon Abel. Het graafschap (sinds 1474 hertogdom) Holstein was steeds een deel van het Duitse Rijk; ca 1100 had de keizer het in leen geschonken aan Adolf uit het geslacht Schauenburg (zie Denemarken, geschiedenis).
In 1459 stierven de Schauenburgs (die sinds 1386 tevens hertogen van Sleeswijk waren) uit: graaf Adolf VIII werd opgevolgd door koning Christiaan I van Denemarken, de eerste vorst uit het huis Oldenburg en Delmenhorst (zie de stamboom huis Oldenburg), die van moederszijde aan hem verwant was. Te allen tijde zouden, zo werd in 1460 bepaald, de beide staten ongedeeld blijven., niettemin beleenden koning Frederik I zijn jongere zoon Adolf (1526-1586) en Christiaan III eveneens zijn jongere zoon Hans (1545-1622) resp. in 1544 en 1564 met delen zowel van Sleeswijk als van Holstein: zij werden de stamvaders resp. van de takken Gottorp en Sonderburg.
De verhouding tussen het koninkrijk en het hertogdom Sleeswijk-Holstein-Gottorp was allerminst vriendschappelijk. De macht van de door huwelijken met de erfvijand Zweden verbonden Gottorpers bedreigde voortdurend de kwetsbare Deense zuidgrens tussen Noord- en Zuid-Jutland. Na de vrede van 1721, die de grote Noordse oorlog beëindigde, trok wegens leenbreuk de Deense koning Frederik IV de Sleeswijkse bezittingen der Gottorpers aan de kroon — Sonderburgers waren eer grootgrondbezitters dan te vrezen potentaten — en het Danevirke beschermde nu weer als van ouds het koninkrijk tegen aanvallen van Holstein uit. Maar nieuwe moeilijkheden deden zich voor, toen de regerende hertog van Holstein-Gottorp, Karel Peter Ulrik, en zijn vaders neef Adolf Frederik ca 1740 werden gekozen resp. tot troonopvolgers in Rusland en Zweden. Het was voor Denemarken van het grootste belang te trachten met de beide vorsten, vooral met de eerstgenoemde, een bevredigende regeling te treffen. In 1751 kwam met de inmiddels tot koning van Zweden gekozen Adolf Frederik een verdrag tot stand: als hij, vertegenwoordiger van een jongere zijlijn, bij het uitsterven van de hertogelijke tak, Holstein-Gottorp zou erven, zou hij zijn gebieden ruilen tegen de graafschappen Oldenburg en Delmenhorst, die de Deense koning toebehoorden.
De Deense staatsman Bernstorff sr gelukte het in 1767 een dergelijk verdrag te sluiten met de erfgenaam van Karel Peter Ulrik (tsaar Peter III), de jeugdige grootvorsttroonopvolger Paul en diens moeder Catharina II, het zgn. „ Mageskifte”. En in 1773, bij de meerderjarigheid van Paul, werd bepaald, dat het bewind van Oldenburg en Delmenhorst zou ten deel vallen aan Frederik August, broeder van Adolf Frederik en diens erfgenamen, die tot 1918 in Oldenburg hebben geregeerd. De Russische Gottorpers trokken zich geheel terug, niet alleen uit hun voorvaderlijk gebied, maar ook uit de met Denemarken geruilde landschappen (zie voor de nakomelingen dezer Gottorpers de stamboom-Romanow). In 1815 werd Sleeswijk niet, Holstein wèl een deel van de nieuw opgerichte Duitse Bond. Verlevendiging van het nationale bewustzijn, zowel in Denemarken als in de Bond gaf aanleiding tot wrijvingen: eensgezind wenste de bevolking der beide hertogdommen op instigatie van Uwe Lornsen volkomen autonomie: de Deense koning Frederik VI stemde wel toe in verkiezingen van standenvergaderingen, maar voor elk der beide landen afzonderlijk.
Grote beroering had ten gevolge de bepaling van Christiaan VIII in 1846, die de erfopvolging in koninkrijk en hertogdommen regelde: ’s konings zusterszoon, de Hessen-Kasselse prins Frederik, zou beide erven, ingeval zijn enige zoon, kroonprins Frederik (de latere Frederik VII), kinderloos stierf. De Sonderburg-Augustenburger Christiaan (1798-1869) — de Sonderburgers hadden zich gesplitst in een Augustenburgse, een oudere, en een Glückburgse, een jongere lijn (zie de stamboom Sleeswijk-Holstein-Sonderburg) — protesteerde; niet zonder grond beweerde hij, dat althans in Holstein — in het koninkrijk gold nog steeds de Lex Regia van 1665, die opvolging in de vrouwelijke lijn veroorloofde — hem, bij het uitsterven van de koninklijke tak in de mannelijke lijn, de hertogelijke waardigheid toekwam. In de opstand van de hertogdommen tegen Denemarken, gesteund door de Duitse Bond (1848-1850), koos hij partij voor de laatste.
Om die reden wensten de grote mogendheden, ter conferentie in Londen vergaderd, en Sleeswijk en Holstein met Denemarken herenigende onder het gezag van Frederik VII (die inmiddels in 1848 de regering had aanvaard) niet de Augustenburger te erkennen als erfgenaam ook in koninkrijk en Sleeswijk — de revolutie van 1848 had de geldigheid van de Lex Regia beëindigd — maar wèl de Glücksburger, hertog Christiaan (1818-1906), die getrouwd was met Christiaan VIII’s zustersdochter, de Hessen-Kasselse prinses Louise, en zich tijdens het gewapend conflict een goed Deens patriot had betoond. Talrijk waren de moeilijkheden tussen koninkrijk en Holstein gedurende de laatste regeringsperiode van Frederik VII (zie Denemarken, geschiedenis).
Na de dood van Frederik VII in 1863 droeg Christiaan de Sonderburger — hij zelf had van zijn aanspraken afstand gedaan — zijn erfrecht over op zijn oudste zoon Frederik (1829-1880), die de naam Frederik VIII aannam. De Duitse Bond trad opnieuw gewapenderhand op: hij had vooral Holstein willen beschermen tegen Deense aanmatiging en gewenst dat de Deense regering de kort tevoren door de nieuwe koning, de Glücksburger Christiaan IX, gesanctionneerde grondwet introk. Bij de vrede (1864) erkende men wèl de opvolging van Christiaan IX in het koninkrijk, maar Holstein en ook Sleeswijk in zijn geheel, dus ook het in taalkundig opzicht Deens gebleven Noord-Sleeswijk, werden geannexeerd door de Bond en door de beide machtigste leden Pruisen en Oostenrijk onderling gedeeld; de aanspraken van de pretendent ook op de hertogdommen weigerde men te erkennen (zijn dochter Augusta Victoria trouwde in 1881 met keizer Wilhelm II). Na beëindiging van de oorlog tussen Pruisen en Oostenrijk in 1866 (vrede van Praag), lijfde Pruisen Sleeswijk-Holstein in; het befaamde art. 5, dat voorschreef, dat in Noord-Sleeswijk een referendum zou worden gehouden, stelden Pruisen en Oostenrijk bij onderling overleg buiten werking (1878). Eerst na Wereldoorlog I besliste een plebisciet (14 Mrt 1920), dat Noord-Sleeswijk met Denemarken zou worden herenigd. Na Wereldoorlog II werd de Pruisische provincie Sleeswijk-Holstein, uitgebreid met de oude Vrije Stad Lübeck en enige enclaves, tot Land verheven.
Lit.: G. de Clercq, De nationaliteitsstrijd in Sleeswijk, in: De Gids, XI (1847); K. Erslev, Augustenborgernes Arvekrav (1915); Th. Lorentzen, S.H. im Mittelalter (1925); O. H. Brandt, Geschichte Schleswig-Holsteins, 2de dr. (1926); A. Stolberg-Wenigerode, Bismarck und die S.H.
Frage (1928); Sönderjyllands Historie, red. av.V. la Cour e.a., 5 dln (1930-’43); Geschichte S.-H.’s, hrsg. v. V. Pauls u. O. Scheel, 6 dln (van dl 1, 2, 3 en 6 verschenen afl. 1936-1942); J. V. Folkers, Stammeskunde von S.H. (1942).