Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Tertiair

betekenis & definitie

is de naam, die de geoloog geeft aan de aardperiode, die ligt tussen het Krijt en het Kwartair in. Het Tertiair en het Kwartair vormen samen het laatste hoofdtijdperk uit de geschiedenis der aardkorst, dat men Kaenozoicum of Neozoicum noemt.

Het bekken van Parijs is het klassieke gebied voor de studie der tertiaire afzettingen. Op grond van een onderzoek der fossiele Mollusken uit de rondom Parijs voorkomende lagen heeft men de eerste indeling van het Tertiair gemaakt. Men maakte nl. een vergelijking tussen de soorten Mollusken uit een bepaalde laag en de thans nog levende soorten. Hoe ouder de lagen zijn, des te geringer is het aantal er in voorkomende thans nog levende soorten. Men noemde daarom de oudste lagengroep, die een slechts; zeer geringe overeenkomst met de recente Mollusken-fauna vertoonde, het Eoceen (Grieks; éos = dageraad, kainós = nieuw). Het daarboven liggende lagencomplex ontving de naam Oligoceen (Grieks: oligos = weinig). Het derde lagencomplex noemde men Mioceen (Grieks: meion = minder) en het vierde en laatste Plioceen (Grieks: pleion = meer). Voorts vat men Eoceen en Oligoceen samen tot het zgn. Palaeogeen of Nummuliticum (aldus genoemd naar de in de mariene afzettingen zo talrijk voorkomende Nummulieten) en het Mioceen en Plioceen tot Neogeen.Een meer gedetailleerde studie der tertiaire lagen bracht een nog verder gaande indeling met zich mee. Aldus ontstond een aantal etage-namen, ontleend aan plaatsen, waar de lagen uit zo’n etage goed ontsloten zijn en daardoor ook nauwkeurig onderzocht konden worden. Van oud naar jong onderscheidt men in het Eoceen: Montien, Landénien (nog onder te verdelen in Thanétien en Sparnacien), Yprésien, Lutétien en Priabonien (nog onder te verdelen in Lédien en Ludien).

Het Oligoceen wordt onderscheiden in: Sannoisien en Stampien, het Mioceen in Aquitanien, Burdigalien, Vindobonien en Sahélien en ten slotte het Plioceen in: Plaisancien, Astien en Calabrien. Deze etage-namen gelden echter alleen voor de in zee gevormde afzettingen. Voor lagencomplexen, in brak- en zoetwater op het land gevormd, heeft men nog verschillende andere etage-namen onderscheiden. De kennis aangaande het Tertiair is gedurende de laatste decenniën geweldig toegenomen, doordat het in het brandpunt van de belangstelling der oliegeologen is komen te staan. In hoge mate geldt dit voor het voormalige Nederlandsch-Indië. Hier is toch vrijwel alle aardolie afkomstig uit tertiaire afzettingen op Sumatra, Java en Oost-Bomeo. Junghuhn was de eerste, die de in vele opzichten zo van de Europese afwijkende tertiaire lagen van Java als zodanig herkende. Degene echter, die door het palaeontologisch onderzoek de grondlegger van het Indische Tertiair genoemd mag worden, is de vroegere Leidse hoogleraar

K. Martin. De geringe overeenkomst in fauna tussen het Indische en Europese Tertiair maakte een parallelisatie onmogelijk. Hierdoor moest men bij de indeling overgaan tot het gebruik maken van weer nieuwe etage-namen. Aangezien ditzelfde geldt voor talrijke andere gebieden in Azië en Amerika, is het aantal etagenamen ontelbaar geworden.

Gedurende het Tertiair verschenen de hooggeorganiseerde zoogdieren voor het eerst op aarde. In de lagen uit deze formatie vond men de oudste overblijfselen van insecteneters, roofdieren, walvissen, olifanten, zeekoeien, gepaard- en ongepaardhoevigen en halfapen. De verdeling van land en zee was gedurende het Tertiair nog afwijkend van de tegenwoordige. Er was o.a. via Ierland, Ijsland en Groenland nog een verbinding tussen Amerika en Europa, terwijl Alaska met Azië verbonden was, zodat de Beringstraat nog niet bestond. Gedurende het Tertiair waren er in de aardkorst belangrijke bewegingen, waardoor hooggebergten als de Alpen ontstonden.

< >