Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCHULD (strafrecht)

betekenis & definitie

komt in meer dan één betekenis voor. Allereerst kennen we het woord schuld in de regel van geldend recht: „geen straf zonder schuld” en in de regel „straf is vergelding van schuld”.

Zo gebruikt duidt het woord op het oordeel van de rechtsgemeenschap omtrent de verwijtbaarheid van de dader wegens een bepaalde daad. Schuld betekent verwijtbaarheid. Die verwijtbaarheid is aanwezig indien de criminele gedraging door de dader opzettelijk of uit onachtzaamheid wordt gedaan, en de dader toerekenbaar is. Schuldelementen zijn dus de wederrechtelijke gedraging, het opzet of de onachtzaamheid t.a.v. die wederrechtelijke gedraging, de toerekenbaarheid. Indien een der schuldelementen ontbreekt wordt er volgens Ned. recht niet gestraft.Oorspronkelijk wordt met schuld niet op deze wijze rekening gehouden. In het oudste recht praevaleert de daad, houdt men geen rekening met het bestaan van opzet of onachtzaamheid, en was het onderscheid tussen toerekenbaren en ontoerekenbaren onbekend. Met het toenemen van het inzicht, mede ook onder invloed van het Canonieke Recht, werd de strafreactie niet langer verbonden aan de daad, maar aan de innerlijke relatie van dader en daad, en werd, zij het zeer aarzelend, de straf uitgesloten voor notoire krankzinnigen.

Tegenwoordig staat bij misdrijven opzet of onachtzaamheid in de wettelijke omschrijving van het strafbaar feit, terwijl bij overtredingen opzet en onachtzaamheid in de omschrijving niet voorkomen, maar naar constante jurisprudentie het ontbreken van opzet en onachtzaamheid straffeloosheid meebrengt.

De ontoerekenbaarheid is geregeld in art. 37 W.v.Sr., en leidt tot straffeloosheid als zij berust op een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke storing van de geestvermogens.

Schuld wordt ook gebruikt in de betekenis van onachtzaamheid. Deze is het delictsbestanddeel bij zgn. culpoze delicten, dat in de wet ook wel schuld, nalatigheid, zorgeloosheid, wordt genoemd. De wet gebruikt gemeenlijk het woord „schuld”, zoals in art. 307 W.v.Sr.: „aan zijn schuld de dood van een ander te wijten hebben”.

Men onderscheidt de „bewuste schuld”, die aanwezig is als men handelt met het bewustzijn van de mogelijkheid van het door de wet niet gewilde gevolg (bijv. autorijden terwijl men weet dat de remmen niet in orde zijn), en de onbewuste schuld, die aanwezig is als men handelt, terwijl men kon en moest weten, dat een ongewenst gevolg waarschijnlijk of mogelijk was. Criminele onachtzaamheid is slechts dan aanwezig indien men het risico niet mocht nemen. Dit laatste, de factor van het geoorloofd risico, maakt dat men groter kans op ongewenste gevolgen mag riskeren naar mate men sociaal belangrijk werk verricht. De brandweer, op weg naar een brand, mag groter risico’s nemen dan hij die voor zijn genoegen rijdt. Vandaar dat men de onachtzaamheid definieert als „het kunnen voorzien en het moeten vermijden”.

Onachtzaamheid en opzet zijn de bewustzijnsinhouden, die leiden tot schuld in de zin van verwijtbaarheid. Bij misdrijven maakt de wet uitdrukkelijk onderscheid in de wettelijke omschrijving tussen opzet en onachtzaamheid.

Een derde betekenis van schuld is te vinden in het Wetb. van Strafvordering, waar schuld gebruikt wordt in de zin van gedaan hebben van dat waarvan men wordt beschuldigd. Zo is volgens art. 27 W.v.Sv. verdachte hij tegen wie een redelijk vermoeden van schuld bestaat, en kan de verdachte door de Rechtbank buiten vervolging worden gesteld bij onvoldoende aanwijzing van schuld (art. 250 Sv.). In dezelfde zin wordt het woord schuld niet gebruikt in het W.v.Sr. Wel wordt daar herhaaldelijk gesproken van „als schuldig aan”, bijv. als schuldig aan diefstal, als schuldig aan moord. Schuldig betekent hier ook alleen het gedaan hebben van het feit.

PROF. MR B. V. A. RÖLING

Lit.: Noyon-Langemeyer, Het Wetb. v. Strafrecht (dl I, 5de dr., Arnhem 1947), blz. 35-42; Pompe, Handb. v. h. Ned. Strafr., 3de dr. (Zwolle 1950), blz. 158-165.

< >