In het strafrecht onderscheidt men de opzettelijke van de culpoze delicten; in de eerstgenoemde is opzet element van het strafbaar feit, in de laatstgenoemde de schuld (in enge zin). De wet drukt dit element opzet uit door de woorden opzettelijk, willens en wetens, wetende dat, met het oogmerk.
Op de elementen van het strafbaar feit, die taalkundig door het woord opzet, of wat daarmede gelijk staat, worden beheerst, moet het opzet gericht zijn geweest. Dat opzet is allereerst aanwezig als men het betreffende delictsbestanddeel beoogt, bijv. de dood van iemand. Dat opzet wordt ook aanwezig geacht als men heeft gehandeld met bewustzijn van de zekerheid of van de waarschijnlijkheid. In het laatste geval is de grens moeilijk te trekken, waar opzet overgaat in onachtzaamheid, nl. die vorm van onachtzaamheid, die men als „bewuste schuld” aanduidt, en die aanwezig is als men handelt met bewustzijn van de mogelijkheid.Opzet en onachtzaamheid, dolus en culpa, zijn de beide bewustzijnsvormen, die tot schuld, in de zin van verwijtbaarheid, kunnen leiden.
Lit.: Noyon-Langemeijer, Het Wetb. v. Strafr., dl I, 5de dr. (Arnhem 1947); blz. 20-35; Pompe, Handb. v. h. Ned. Strafr., 3de dr. (Zwolle 1950), blz. 148-158.