Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCHELTEMA, foppe gabbe

betekenis & definitie

Nederlands rechtsgeleerde (Groningen 1 Dec. 1891 - Amsterdam 15 Febr. 1939), studeerde te Groningen (1910-1916); werkte hier aanvankelijk op de provinciale griffie (1915-1917); advocaat en procureur te Rotterdam (1917-1923); hoogleraar te Leiden (1923-1927) en te Amsterdam (1927-1939). Hoewel aanvankelijk meer geneigd naar het staatsrecht (welk rechtsonderdeel hij van 1927-1930 aan de Amsterdamse Universiteit doceerde), ging zijn belangstelling in latere jaren vnl. naar het handelsrecht, dat hij te Leiden en van 1930 ook te Amsterdam weer doceerde.

Als zijn hoofdwerk moet worden aangemerkt zijn magistrale, glasheldere behandeling van het wissel- en chequerecht in Polak’s Handboek voor het Nederlandsche handels- en faillissementsrecht, waarvan zij het 3de dl vormt (1932, 4de dr. met levensbeschrijving verzorgd door J. Wiarda, 1950); daarnaast staat zijn klare en scherpzinnige bewerking van het „Nederlandsch burgerlijk bewijsrecht”, die eveneens terecht groot gezag geniet. Het laatste stuk hiervan is na zijn dood voltooid door zijn broeder, prof. mr H. J. Scheltema.Bibl.: Overheidszorg voor waterstaatswerken, diss. Groningen (1916). Naast enige professorale redes verscheen van zijn hand een lange reeks, steeds door kristalheldere uiteenzettingen uitmuntende, opstellen van allerlei aard. Op de wissel- en chequerechtconferenties van 1930 en 1931 te Genève vertegenwoordigde hij Nederland. Van zijn wetgevende bekwaamheden getuigen blijvend de alom geroemde wetten van 27 Juli 1931, Stbl. 320 en 321, over berging en strandvonderij.

< >