Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

LEVENSBESCHRIJVING

betekenis & definitie

(of biografie-, z ook autobiografie) is een genre der geschiedschrijving en der bellettrie; zij behandelt de wederwaardigheden van een historisch (d.i. eens werkelijk levend) persoon. Voor zover zij tot de bellettrie behoort is zij de behandeling in de vorm van roman, novelle of schets van zo’n historisch leven (de „vie romancée”), en onderscheidt ze zich daardoor van de historische roman in het algemeen.

De grens tussen bellettrie en wetenschappelijke biografie (welke laatste uitsluitend op historische gegevens dient te berusten) is overigens niet altijd scherp te trekken, en dat wel in de eerste plaats door de noodzakelijkheid van de interpretatie der feiten, en het al of niet bewuste „hineininterpretieren”. Vooral ten aanzien van de „moderne biografie” (z hierna) heeft het vraagstuk wetenschap of bellettrie ?, en dat van de verhouding tussen beide, een strijdpunt uitgemaakt. Naar onze mening behoeft er echter geenszins sprake te zijn van een tegenstelling: de goede biografie kan van beide kanten aangevat worden, mits de historicus voldoende literaire, de kunstenaar voldoende wetenschappelijke aanleg en geschooldheid heeft.DE WETENSCHAPPELIJKE BIOGRAFIE

De biografie is een genre sui gentris, met eigen eisen, en valt niet samen met ethiek, geschiedschrijving als zodanig of met psychologie. Als zelfstandig genre ontleent zij telkenmale haar karakter aan de specifieke noden van tijd en plaats; in het algemeen kan men zeggen dat die tijden voor haar het vruchtbaarst zijn, welke een overgangs- en crisis-karakter dragen, gekenmerkt door de ontbinding van oude maatschappelijke banden en het autonomer-worden van het individu. Dergelijke tijden brengen een kwalitatieve verandering. (Bijv.: Renaissance; Rationalisme; Romantiek; het interbellum van de 20ste eeuw met de „moderne biografie”). Daartegenover staat de biografie uit de tijden van consolidering van bepaalde maatschappelijke verhoudingen; zij heeft een minder individualistisch, „revolutionnair” of „romantisch” karakter en neigt naar het stereotype. (Bijv.: Heiligenlevens der vroege Middeleeuwen; 17de eeuw; 19de eeuw na de Romantiek). Een verdere ontwikkeling van het stereotype element voert over de grenzen der geschiedenis terug naar het gebied van sagen en legenden: zo de „heiligenlevens” der latere Middeleeuwen, waarin het element der levensbeschrijving geheel overwoekerd is door de beschrijving van een menigte wonderen; in de 19de eeuw werd een dergelijk proces ten aanzien van Gotthold Ephraim Lessing door Franz Mehring behandeld in diens Lessing Legende (1893).

ENKELE BIOGRAFIEËN EN BIOGRAFEN

Een beperkte keuze uit de meest bekende biografen moge het hier gestelde illustreren. De bekendste biograaf der Oudheid is ongetwijfeld de Griek Plutarchus (ca 100 n. Chr.), die in zijn Parallelle levens een serie paarsgewijs gegroepeerde levensbeschrijvingen, telkens van een Griek en een Romein, schreef. Vooral door zijn stijl heeft P. tot op onze tijd een zeer grote invloed uitgeoefend. Bij zijn beschrijvingen let hij niet zozeer op de betekenis en het historische milieu van zijn „held”, doch veeleer op zijn gezindheid en karakter. De Middeleeuwen schiepen zich een eigen terrein in de hagiografie, de heiligenlevens, -— oorspronkelijk inderdaad korte biografieën, naderhand een aaneenschakeling van wonderen (bijv. reeds in Heinric van Veldeke’s St Servaes, ca 1175); onder invloed van de critiek van Humanisme en Hervorming werd het genre later door Jan Bolland (f 1665) en zijn voortzetters, uitgevers der „Acta Sanctorum”, van veel van dergelijke aangroeiingen gezuiverd (z Bollandisten). Ondertussen hadden Renaissance en Humanisme principiële vernieuwing gegeven. Wel is waar omhulde Francesco Petrarca (1304~’74) zich met de Romeinse toga, deze houding verborg niet het ontstaan van de geschiedschrijving door een onafhankelijke leek, die zich niet voor niets in zijn „De viris illustribus” juist tot de biografie wendde. Beschreef Petrarca nog hoofdzakelijk helden van het oude Rome, Boccaccio was de eerste die opnieuw het leven van een kunstenaar, en wel van Dante tot zijn onderwerp koos (1360); dit een bewijs van het ontstaan van een nieuw soort cultuurdragers, onafhankelijk van de Kerk en zelfbewust. Sindsdien hebben zeer vele kunstenaars hun biografen gevonden. Een zeer belangrijke stap op dit gebied deed de Italiaanse schilder en architect Giovanni Vasari (1511-’74), door zijn monumentale beschrijving van leven en werken van een grote serie kunstenaars in één doorlopend boek (Le vite de’ filii eccellenti Pittori, Scultori ed Architetti, iste uitgave 1550, in 1568 geheel omgewerkt). Een meesterlijk navolger vond hij in de Nederlanden, waar Carel van Mander in zijn Schilderboeck (1604) levendige schetsen van de levens der kunstenaars en een prachtige beschrijving van hun schilderijen gaf.

P. C. Hooft, onze meest authentieke renaissancefiguur, beschreef in Romeinse trant het leven van de Franse koning Hendrik de Grote (begonnen in 1618, voltooid in 1626). Gerard Brand (1626-’85), die in 1677 op zijn beurt het leven van Hooft beschreef, deed de Nederlandse biografie een nieuw hoogtepunt bereiken in zijn Leven van Joost van den Vondel (1682), maar vooral in zijn Leven en bedrijf van Michiel de Ruiter (1687), levendig en verantwoord beschreven. Was dit in de Republiek met haar burgerlijke cultuur mogelijk, in het buitenland heerste plechtige vaagheid en nietszeggendheid: zo Bossuet, de Franse kerkvorst der 17de eeuw, met zijn „oraisons funèbres” (lijkreden) en zijn landgenoot, de académicien Fontenelle met zijn Eloges. Het persoonlijke element moest hier wijken voor stereotype rhetoriek.

De „Verlichting” der 18de eeuw bracht vernieuwing. Voltaire’s Histoire de Charles XII (de Zweedse koning), hoewel een jeugdwerk (1731)1 muntte, bij alle gebrek aan psychologische ontleding, opnieuw uit door onbevangenheid en concreetheid. In Engeland verkreeg James Boswell beroemdheid met zijn Life of Samuel Johnson (1791), zeer uitvoerig, minutieus, en strevend naar volledige authenticiteit.

Van de biografen der Romantiek willen we hier slechts noemen de Engelse historicus Thomas Carlyle wiens geschiedopvatting hem a.h.w. tot de biografie als primair element der historie moest drijven. History is the Essence of Innumerable Biographies schreef hij in 1830 (On History). Hij behandelde o.m. Oliver Cromwell (1845). Wel een geheel ander beeld levert ons de verdere 19de eeuw, in Engeland het Victoriaanse tijdvak. Lijvig van omvang, voorzien van massa’s niet of nauwelijks verwerkte documenten en details, dikwijls ter wille van de familie-opdrachtgever bewust eenzijdig geïnterpreteerd, munt de Victoriaanse biografie noch door karakterstudie, noch door objectiviteit uit; dit type van de „Life and times of ” is meest lang, droog en stereotiep. Anders en beter is de Duitse geleerde biografie, uitstekend vertegenwoordigd door een late spruit: Felix Rachfahl’s Wilhelm von Oranien (1906-1924), zó uitgewerkt behandeld, dat voor de schrijver het leven van de Prins identiek werd aan de geschiedenis van de Nederlandse opstand; het werk bleef onvoltooid.

De moderne biografie is een verschijnsel van de 20ste eeuw, meer speciaal van het interbellum (1918-1939). Zij wordt gekenmerkt door de onbevangenheid van de biograaf, door zijn psychologisch doordringingsvermogen, en, mede in verband daarmee, door de gecompliceerdheid van het psychische beeld. Enkele voorbeelden :

Lytton Strachey (1880-1932) opende de rij met zijn korte, scherpe beschrijvingen van Eminent Victorians (1918). Alle kwaliteiten der moderne biografie vinden we terug in zijn Elisabeth and Essex (1928). De Fransman André Maurois, een literator, gaf in 1923 Ariel ou la vie de Shelly uit, in 1927 gevolgd door Vie de Disraeli, beide boeiende en indringende beschrijvingen. Over de levensbeschrijving schreef hij in 1928: Aspects de la biographie. De Duitse auteur Emil Ludwig interpreteerde een hele rij van beroemde levens, o.a. die van Goethe (1920) en keizer Wilhelm II (1925). Vooral in zijn latere werken valt hij niet vrij te pleiten van oppervlakkigheid en vereenvoudiging. Door zijn populariteit is de „moderne biografie”, zij het niet in haar beste vorm, gemeengoed geworden.

Door zijn psychologische doordringing (gevolg zonder twijfel mede van de psychologische verwantschap tussen auteur en de beschrevene) leverde Willem Arondeüs in zijn: Matthijs Maris. De tragiek van den droom (1939) een meesterwerk.

TOEKOMST DER LEVENSBESCHRIJVING

Het huidige tijdperk van oorlogen en revoluties, van verheerlijking en verguizing van de menselijke persoonlijkheid, roept naast een enorme literatuur van mémoires, auto-biografieën e.d. ook vele biografieën in het leven: veelal kunnen zij echter de toets der wetenschappelijke critiek niet doorstaan. De biograaf die dit wel nastreeft dient o.i. uit te gaan van de overweging, dat de mens een sociaal (d.i. in maatschappelijk verband levend) wezen is; de kennis van tijd en omgeving, van de algemene normen en de ontwikkelingstendenzen daarvan, dienen een achtergrond te vormen die de auteur er voor behoedt individueel te zien wat indertijd algemeen was, of omgekeerd onze normen op te leggen aan een vroegere tijd. Men kan hierbij als het ware drie cirkels trekken: dat van het directe milieu (gezin, naaste vrienden); van het wijdere milieu van beroep en werkzaamheid, en ten slotte het algemene „klimaat” van de tijd, waarop wij zojuist doelden. Van uit deze kennis belichte men het centrale thema: de levensweg van de betrokken persoon, de ontwikkeling van zijn karakter en bekwaamheden, daarbij gebruik makend van de inzichten welke de moderne psychologie ons ook in het verborgen zieleleven verschaft.

PROF. DR J. M. ROMEIN - TH. VAN TIJN

Lit.: Jan Romein, De biografie. Een Inl. (Amsterdam 1946, m. lit. opg.).