Nederlands sinoloog (Groningen 23 Oct. 1861 - ’s-Gravenhage 15 Dec. 1935), werd te Delft opgeleid voor Oostindisch ambtenaar, kwam als ambtenaar ter beschikking op de oostkust van Sumatra (Deli), waar hij met de studie van het Chinees begon. Van 1883-1885 studeerde hij te Leiden in de Chinese taal en letterkunde.
In 1886 vertrok hij weer naar Indië en werd op zijn verzoek geplaatst in de Chinese districten van Borneo. Hij hield zich in het bijzonder bezig met de studie van het kongsiwezen en heeft zich buitengewoon verdienstelijk gemaakt door de verhouding der min of meer zelfstandige kongsi’s tot het Nederlands gouvernement te normaliseren.In 1896 vertrok hij wederom naar Nederland, waar zijn verlof met een jaar werd verlengd, om hem gelegenheid te geven het materiaal, dat hij verzameld had aangaande Zuidchinese dialecten, nader uit te werken. In 1897 vertrok hij weer naar Indië, eerst naar de oostkust van Sumatra, vervolgens weer naar Borneo (1902). In 1914 repatrieerde hij voorgoed. Naast zijn belangrijke wetenschappelijke studies had hij ook grote verdienste als bestuursambtenaar: onder de Chinese bevolking van West-Borneo wordt zijn naam nog met ere genoemd.
Bibl.: De Kongsi’s van Montrado. Bijdr. t. d. gesch. en de kennis van het wezen der Chin. Ver. op de Westkust van Borneo (Tijdschr. v. Ind. Taal-, Land- en Volkenk., 1893); Het Loehfoeng Dialect (Leiden 1897); Ancient Chinese Phonetics, T’oung Pao. Kol. VIII (Leiden 1897).