(Crustacea) vormen een klasse van het phylum der Geleedpotigen en wel van de superklasse der Mandibulata of Antennata (dl 9, p. 289). Het lichaam bestaat oorspronkelijk uit kop en romp.
Bij de meeste schaaldieren echter kan de romp in borststuk (thorax of pereion) en achterlijf (abdomen of pleon) verdeeld worden (zie Geleedpotigen). Dikwijls versmelten een aantal thoraxsegmenten met de kop om een cephalothorax te vormen van zeer verschillende uitgebreidheid. Het telson (zie Geleedpotigen) draagt bij de lagere schaaldieren dikwijls 1 paar aanhangsels, die de furca vormen. Dikwijls komt een huidplooi (carapax) voor, die van de achterrand van de kop uitgaat en zich achterwaarts uitbreidt en met de rugzijde van het borststuk kan versmelten (fig. 1).De ledematen der schaaldieren zijn zeer verschillend gebouwd. Het uitgangspunt is wel een éénassige poot (gevormd door sympood en endopood) met binnen- en buitenwaarts gerichte aanhangsels, resp. endieten en exieten, die ten dele voor de ademhaling dienen, maar endieten kunnen het karakter van kauwplaten hebben. De bladpoot draagt enkele afgeplatte exieten aan het basale deel (sympood) van de poot bevestigd; van de exieten heet degene, die het verst van het lichaam verwijderd is exopood en fungeert als zwemplaat. De as van de poot gaat door sympood en zijn verlengde (endopood). Bladpoten vindt men bij de bladpootkreeften. Bij de splijtpoot wordt de exopood meer of minder aan de veelledige endopood gelijk; beide zijn op het uiteinde van de sympood ingeplant.
Door verlies van de exopood (zwemtak) kan de splijtpoot onto- en phylogenetisch in de looppoot overgaan, gevormd door sympood en endopood. De splijtpoot is het meest voorkomende poottype (fig. 2).
De schaaldieren onderscheiden zich door het bezit van 2 paar antennen (sprieten), waarvan echter het eerste paar (voor de mond gelegen) in een gewichtig kenmerk van alle volgende ledematen afwijkt, nl. dit paar heeft ook in aanleg niet het splijtpootkarakter, maar is éénassig zonder aanhangsels, daarop volgen mandibels, eerste en tweede paar maxillen (zie Geleedpotigen). De romppoten kunnen zeer gelijkvormig gebouwd zijn of er is een duidelijke tegenstelling tussen borststuk- en achterlijfspoten. Dikwijls zijn de laatste segmenten pootloos. Van de inwendige bouw vermelden wij slechts het volgende. In het dorsaal gelegen hart stroomt het bloed van achteren naar voren. Onder het hart ligt de darm met één paar middendarmklieren, die voor afscheiding (secretie) en resorptie dienen.
Ventraal ligt de buikgangliënketen met het dorsaal gelegen hersenganglion. De excretie-organen monden aan de basis van de 2de antenne of 2de maxille. De geslachtsklieren zijn gepaard; zij liggen naast de darm. De ligging van de geslachtsopening is zeer verschillend.
Gepaarde samengestelde ogen (zie oog, verg. anat.) komen algemeen voor, geïnnerveerd van het hersenganglion uit. Bovendien kan een ongepaard, niet samengesteld oog voorkomen.
De schaaldieren leven in zee, brak en zoet water en bezitten dan ook kieuwen, die pootaanhangsels (exieten) zijn. Weinige vormen zijn landdieren geworden (sommige pissebedden , landkrabben). De schaaldieren in zout en zoet water zijn bodemdieren of bewonen waterplanten. Vele soorten maken deel uit van het plankton en vormen een belangrijk voedsel voor verschillende vissen. Het voedsel der schaaldieren loopt zeer uiteen. De planktoneters bezitten bijzondere organen voor het vangen van hun buit (zie watervlooien).
In de ontwikkeling treft men dikwijls verschillende larvenvormen en een ingewikkelde metamorphose aan, waarbij het aantal lichaamssegmenten bij elke vervelling toeneemt. Wij noemen slechts de microscopisch kleine planktonische Nauplius-larve die van ledematen slechts 1ste en 2de antennen en mandibels bezit en bij lagere schaaldieren algemeen voorkomt (fig. 3).
De klasse der schaaldieren omvat o.a. de volgende orden:
1. Bladpootkreeften (Phyllopoda, Branchiopoda),
2. Roeipootkreeften (Copepoda),
3. Schelpkreeften (Ostracoda),
4. Rankpootkreeften (Cirripedia),
5. Leptostraca (zie Malacostraca),
6. Vlokreeften (Amphipoda),
7. Pissebedden (Isopoda),
8. Mysidacea,
9. Tienpootkreeften (Decapoda),
10. Mondpootkreeften (Stomatopoda).
De orden 1-4 worden als lagere schaaldieren (Entomostraca) samengevat; het aantal segmenten, waaruit het lichaam van deze zeer uiteenlopende vormen bestaat, is zeer verschillend. Entomo straca is dus slechts een verzamelnaam voor niet nader met elkaar verwante vormen. De orden 5-10 behoren tot de grote groep de hogere schaaldieren (Malacostraca) met een constant aantal lichaamssegmenten.
PROF. DR J. E. W. IHLE