(Lat.: sacramentum), in het Christendom heilige of mysterie-handeling, wordt door de kerkvader Augustinus gedefinieerd als de zichtbare vorm ener onzichtbare genade (De civ. Dei X 5).
Alle Christelijke Kerken resp. richtingen kunnen het met deze definitie eens zijn, behalve zij, die met de oude sacramentariërs, Zwingli, de spiritualisten enz. het bestaan van enig sacrament als zodanig ontkennen en slechts een niet-sacramenteel symbool, in moderne zin, of teken erkennen.Het Concilie van Trente heeft in zijn canones betreffende de sacramenten — die niet een eigenlijke definitie geven — het zevental: Doop, Confirmatie, Eucharistie, Poenitentie, Laatste Oliesel, Priesterschap en Huwelijk bevestigd als een zaak van geloof en heil, die noodzakelijk is, en tevens uitgesproken, dat de Nieuwtestamentische sacramenten de genade bevatten, waarvan zij het teken zijn (sessio VII van 3 Mrt 1547). Met deze bepaling is het historisch geschil tussen de R.K. Kerk en de Reformatie scherp uitgesproken.
De Reformatie heeft, ook in haar Lutherse en Gereformeerde vorm, het zevental, dat aldus het eerst door Petrus Lombardus (Sententiarum L. IV, midd. 12de e.) is geformuleerd, tot het tweetal: Doop en Avondmaal teruggebracht, terwijl het Lutheranisme de biecht, in verband met de noodzakelijke schuldbelijdenis en -vergeving bovendien handhaafde; het argument was, dat alleen deze sacramenten volgens de H. Schrift duidelijk door Christus zelf zijn ingesteld, en dat het Katholicisme de overige aan de traditie zou ontlenen. Verworpen of ontkend heeft de orthodoxe Reformatie de twee sacramenten nooit, maar het verschil in interpretatie der sacramenten tussen de R.K. en de Protestantse Kerken (vgl. de Nederl. Geloofsbelijdenis in art. 33-35; de Heidelb. Catechismus Zondag 25) is zo groot, dat men elkanders sacramenten niet aanvaardt.
Alleen de Doop geldt gewoonlijk aan beide zijden van de scheidslijn. Met name de leer betreffende de werking der sacramenten „ex opere operato”, d.i. door het feit van hun voltrekking, en de met de sacramentsleer nauw verbonden opvattingen betreffende de hiërarchische structuur der Kerk, heeft de Reformatie in het Rooms-Katholicisme afgewezen. De R.K. sacramentsleer met haar objectivisme en haar consequent karakter heeft een bepaalde helderheid vóór zich — die overigens buiten het Katholicisme gewoonlijk in het geheel niet wordt verstaan — waartegenover het Protestantisme, dat historisch geroepen was weder de subjectieve en spirituele zijde naar voren te brengen de indruk maakt, een veel minder afgeronde sacramentsleer te bezitten.
Bij de theologen van beide confessies is in onze tijd de sacramentsleer een van de belangrijkste punten van hernieuwd onderzoek en systematische overweging. Vast staat in ieder geval, dat de vroege Christelijke Kerk een positief sacramentele overtuiging had t.a.v. de voornaamste riten of sacramenten (in de Griekse Kerk: mysteriën). De Doop bracht vergeving van zonden en schonk in de Confirmatie de Geest van het nieuwe leven en omvatte daarmede tegelijk alle ervaring, die bij de middeleeuwse mystici of de 17de-eeuwse piëtisten bekering heet. De Eucharistie betekende voor de gelovigen in elk geval de tegenwoordigheid van Christus, wiens offer, hun ten goede, op dat ogenblik present (niet: hernieuwd of herhaald) of wel actueel werd. Het spreekt vanzelf, dat dit sacramentele denken de goddelijke presentie of presentie der genade ook in tal van andere handelingen zag, aangezien het geheel van de eredienst sacramenteel is daar de Kerk zelf de aardse vorm van het mystieke Lichaam van Christus is. De gehele ontwikkelingsgeschiedenis der sacramenten, met haar variaties en ook haar ontaardingen volgt uit deze uitgangspunten. De magische superstitie, die schuld is aan de meeste dezer ontaardingen, kan geen argument verstrekken tot critiek op het sacrament zelf, dat van eigen en niet van magische orde is.
Voor de moderne mens levert het intussen moderne moeilijkheden op. In de R.K. Kerk heeft grote invloed op het begrip van het sacramentele leven de mysterieleer van Odo Casel O.S.B. (gest. 1948), die, historisch gesproken, in haar bepaaldheid meer voor de Oostelijke dan voor de Westelijke Kerk geldt, doch intussen zeer waardevolle aspecten van het sacrament en misschien nog meer waardevolle bijdragen tot de wetenschappelijke bezinning op het onderwerp heeft opgeleverd. In alle Protestantse Kerken is het sacrament ten gevolge van de ontwikkeling der liturgische beweging een zaak van nieuw onderzoek geworden, dat in feite neerkomt op het sacramenteel karakter van de gehele eredienst en derhalve op de vraag naar het sacramentele wezen der Kerk zelf. Voor Protestantse sacramentenleer zie ook Doop en Avondmaal.
PROF. DR J. N. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK
De Rooms-Katholieke leer dat er zeven sacramenten zijn, dat zij door de Verlosser zelf werden ingesteld, en dat zij tekens zijn welke de genade voortbrengen die zij aanduiden, gaat wat haar grondstellingen betreft terug op de H. Schrift, doch verschillende gegevens worden slechts in de Overlevering duidelijk. Ook de Oosterse Kerken houden onwrikbaar vast aan het zevental van de sacramenten. Als genademiddelen kunnen zij slechts door de Godmens worden geschonken, doch voor de sacramenten buiten het Doopsel en de Eucharistie heeft Jezus Christus alleen generisch een uitwendig teken vastgesteld, waarvan Hij de nadere bepaling, voor wat stof en vorm betreft, aan de apostelen en aan de Kerk heeft overgelaten. Over de „substantie” echter van het heilsmiddel heeft de Kerk geen beschikking.
De sacramenten dienen niet alleen om het geloof op te wekken, doch zij geven de genade „ex opere operato”, dit is uit kracht van het volbrachte verlossingswerk van Christus, waarvan zij de voortzetting en ook enigszins het teken zijn. Ze bereiken echter geen magisch effect, doch veronderstellen bij de bedienaar het inzicht dat hij verricht wat de Kerk verricht, en bij de ontvanger dat hij geen beletsel zou stellen. Het subjectief geloof is dus geen oorzaak van de werkdadigheid der sacramenten, maar een noodzakelijke gesteltenis om ze op vruchtbare wijze te ontvangen. De kinderen worden gedoopt op het geloof van de Kerk, tot wier gemeenschap ze gaan behoren.
Het doopsel en de biecht noemt men sacramenten van de doden, omdat ze ingesteld zijn om het genadeleven voor het eerst te schenken of na bedreven zonde terug te geven. De overige zijn sacramenten van de levenden: zij veronderstellen de heiligmakende genade, die zij verrijken om ze aan bepaalde geestelijke noodwendigheden aan te passen en de Christusgelijkvormigheid in ons te versterken. Doopsel, vormsel en priesterschap kan men maar eens ontvangen, omdat ze een onuitwisbaar merkteken in de ziel prenten.
Over de wijze waarop de sacramenten de genade voortbrengen geven de Katholieke theologen verschillende verklaringen. Ze komen in zoverre overeen dat ze de heilige tekens als werkelijke heilsmiddelen en als geestelijke werktuigen van de verrezen Christus beschouwen. Al de heilige handelingen behoren tot één sacramenteel organisme, waarvan de H. Eucharistie de kern uitmaakt, omdat in haar het geslachtofferd en verheerlijkt lichaam van Christus zelf waarlijk en wezenlijk tegenwoordig is.
PROF. DR G. PHILIPS
Lit.: Dom Gregory Dix, The Shape of the Liturgy (1945); G. van der Leeuw, Sacramentstheologie (1949); Odo Casel O.S.B., Das Christliche Kultmysterium (1935); L. Monden, Het Misoffer als mysterie (1948); Pius XII, encycliek „Mediator Dei et hominum” (van 20 Nov. 1947).