Nederlands rechtsgeleerde (Harlingen io Febr. 1714-Groningen 21 Dec. 1779), studeerde te Franeker in de rechten. Hij ijverde voor het afschaffen der Friese havenpachten.
In 1749 werd hij raadsheer in het provinciaal gerechtshof te Groningen.Bibl.: Variorum juris civilis liber singularis enz. (1738); Kort vertoog over de Friesche havenpachten enz. (1744); Het staatsrecht der Vereenigde Nederlanden enz. (2 dln, 1758-1765), Verhandeling over de invoering van het Justiniaansche recht in Friesland; Bedenkingen over de lezing, het verstand en de zin van ’t Selwerder Landrecht, Ilboek, art. 29 enz. (1773); Zedig en vrijmoedig onderzoek naar de volmachten ten Landsdage in Friesland enz. (1777).