(Ixodoidea) vormen een twee families, Ixodidae en Argasidae, omvattende afdeling van de tot de spinachtigen behorende orde der Mijten. Van de overige mijten onderscheiden zij zich door de aanzienlijker grootte, die varieert van 2 mm-25 mm. Het lichaam bestaat uit twee delen: kopborststuk + achterlijf, die één geheel vormen, en de schijnkop (capitulimi), die er beweeglijk mee verbonden is.
Het kopborststuk draagt de vier paar poten, het capitulum de cheliceren, de palpen en het hypostoom. Dit laatste is een ongepaard uitsteeksel, dat van rijen achterwaarts gerichte tanden voorzien is en dient om de teek te verankeren in de wond, die hij met de cheliceren in de huid van zijn gastheer (zoogdieren, vogels, reptielen) heeft gemaakt. Bij de Ixodidae draagt de bovenzijde van het lichaam een hard, dikwijls typisch getekend, schild, dat bij de mannetjes bijna het gehele dier bedekt, maar bij de wijfjes relatief veel kleiner is. De rest van het lichaam is met een zachte huid bedekt. Dit laatste geldt voor het gehele lichaam van de tweede familie, de Argasidae, waar bovendien het capitulum aan de onderzijde van het lichaam is gelegen.De levensloop van de teken gaat gepaard met een gedaanteverwisseling en beantwoordt bij de Ixodidae in beginsel aan het volgende schema. Uit het ei komt een zespotige, zeer actieve larve, die een gastheer opzoekt, zich volzuigt met bloed, zich op de grond laat vallen en na vertering van de bloedmaaltijd vervelt tot een achtpotige nymphe. Deze zoekt een nieuwe gastheer op, zuigt zich weer vol, valt nogmaals op de grond en vervelt tot volwassen teek. Ook deze zoekt een gastheer op, op welke vervolgens, na een nieuwe bloedmaaltijd, de paring plaats heeft. De mannetjes sterven spoedig daarna, de wijfjes laten zich weer op de grond vallen en leggen daar hun 2000—12 000 eieren, waarna ook zij sterven. Op dit schema komen tal van varianten voor, zo maakt bijv. de tropische en subtropische runderteek Boophilus zijn gehele ontwikkeling op één gastheer door.
De Argasidae maken verscheidene nymphestadiën door en kunnen in volwassen toestand enkele jaren in leven blijven, waarbij zij zich herhaaldelijk voortplanten.
Zowel de jeugdstadiën als de volwassen teken vinden hun gastheer door tegen planten op te klimmen en daar hun komst af te wachten. Het nadeel, dat zij berokkenen, is tweeledig. Ten eerste gaat, vooral bij sterk aangetaste dieren, de algemene conditie achteruit door bloedverlies en de voortdurende verontrusting door jeuk. Bovendien treden onder invloed van het giftige „speeksel”, dat de teek in de wond brengt, bij mens en dier verlammingsverschijnselen op. Ernstiger is nog de rol, die vele teken spelen bij het overbrengen van ziekten, zowel die welke veroorzaakt worden door Spirochaeten als door bacteriën, Rickettsia’s en viren. Daarbij is in tal van gevallen geconstateerd, dat het ziekteverwekkend agens in het lichaam van de teek jaren lang virulent kan blijven.
Bekende door teken overgebrachte ziekten zijn: febris recurrens, veroorzaakt door Spirochaeta recurrentis, in Afrika overgebracht door Ornithodoros moubata; „Rocky Mountain spotted fever”, een veelal dodelijk verlopende Rickettsiaziekte, overgebracht door Dermacentor andersom; tularaemie, oorspronkelijk een ziekte van wilde knaagdieren, veroorzaakt door de bacterie Pasteurella tularensis; piroplasmosis of roodwaterkoorts, een zeer verwoestende veeziekte enz.
De bestrijding van teken kan slechts geschieden op de gastheer zelf, waarbij moet worden zorg gedragen het dier niet fijn te knijpen of in tweeën te trekken. Ten eerste kan de inhoud bij ziekteoverdragende soorten zeer infectueus zijn en ten tweede mag het afgescheurde hypostoom niet in de wond blijven zitten. Het is derhalve steeds noodzakelijk de dieren met een contactgif te doden. Dit wordt bij vee in landen waar tekenplagen voorkomen steeds toegepast in vloeibare vorm. De dieren worden dan in hun geheel in zo’n „dipping” gebaad.
DR G. BARENDRECHT
Als parasieten bij dieren zijn de teken in Nederland weinig belangrijk. De hondenteek, Ixodes ricinus, komt vooral voor op honden doch ook wel op katten, schapen, runderen, paarden en nu en dan ook op de mens. Zij hechten zich aan de huid van mens en dier vast door middel van de monddelen en zuigen bloed.
In hongertoestand is Ixodes ricinus plat van vorm; bij bloedzuigen neemt de grootte toe tot 12 mm lengte waarbij zij de bolvorm aannemen. In Nederland is Ixodes ricinus overbrenger van de zgn. Europese runderhaemoglobinurie (ook wel bloedwateren of „wee” genoemd), terwijl een andere, meer in de duinstreken voorkomende tekensoort, Haemophysalis cinnabarina var. punctata, eveneens deze piroplasmose kan overbrengen
Bij duiven en kippen, vooral in Zuid-Limburg, komt de duiventeek voor (Argas reflexus). Deze teek is bruinrood van kleur (lengte 4-8 mm, breedte 3-4 mm). Zij overvalt de vogels s nachts en kan ernstige bloedarmoede veroorzaken. In warme landen brengt de teek de vogelspirochaetosis over.
In tropische landen zijn teken als overbrengers van ziekten zeer belangrijk. De bestrijding berust in hoofdzaak op vernietiging van de teken (d.m.v. D.D.T., Gammexane en andere insecticiden en door gebruik te maken van „dipping tanks”).
Voor de vele door teken overgebrachte tropische ziekten raadplege men de desbetreffende literatuur.
PROF. DR JAC. JANSEN
Lit.: Monnig, Veterinary Helminthology and Entomology (1947); Hutyra-Marek-Manninger, Spez. Pathologie u. Therapie d. Haustiere (1941); Neveu-Lemaire, Traité d’entom. médicale et vétérinaire (1938); Henning, Animal Diseases in South Africa (1950).