Westduitse stad in het Land Beieren met (1952) 11.300 inw. (1939: 9175; 1945: 10.480), v. w. 4/5 Evang. en 1/5 R.K., is een veel door vreemdelingen bezochte stad aan de spoorlijn Steinach - Dornbühl, op 426 m hoogte op de rand van een plateau gelegen.
Stadsbeeld
Rothenburg is stedebouwkundig bijzonder belangrijk, omdat de stad als geheel een kunsthistorisch monument vormt, dat sinds de Dertigjarige oorlog vrijwel gaaf bewaard is gebleven, terwijl de in Wereldoorlog II geleden schade hersteld zal kunnen worden. De grootste bloei had de stad aan één persoon te danken, de voortvarende burgemeester Heinrich Toppler (1372-1408). De voornaamste kerk is de Evangelische St. Jakobskirche (1373-1436), een Laatgothische, driebeukige basiliek met een prachtig hoog-altaar, het zgn. „Zwölfbotenaltar” (1466) door Friedrich Herlin en het „Heiligblutaltar” (1501-’05) door Tilman Riemenschneider. De Gothische, eveneens Protestantse, Franziskanerkirche (1285-1309) bevat talrijke fraaie grafmonumenten.
Onder de profane bouwwerken munt het „Neue Rathaus” uit, een uitstekend voorbeeld der Duitse Renaissancebouwkunst (1572-’78) door Leonhard Weidmann; de in Wereldoorlog II geleden schade wordt hersteld. Hiernaast staat in de Herrengasse de 55 m hoge toren (1555-’58) van het eenvoudige „Alte Rathaus” (na 1520). Talrijke burgerhuizen uit de Gothiek en Renaissance zijn bewaard. Bijzondere vermelding verdienen de St. Georgsbrunnen aan de Markt (1608) en ook de typische vestingwerken met vele machtige poorten; een gedeelte van de stadsmuur werd in Wereldoorlog II verwoest, maar wordt hersteld.
Naast vreemdelingenverkeer leeft de bevolking van landbouw en industrie (zeep, kinderwagens, kousen, kerstboomversieringen). In de nabijheid ligt het tot de stad behorende Wildbad, met een zwavel- en een staalbron.
Geschiedenis
Rothenburg, in 804 voor het eerst genoemd, behoorde in de 12de eeuw aan de Hohenstaufen. Zij was de residentie van koning Koenraad III, kreeg in 1172 stadsrecht en werd in 1274 vrije rijksstad. Haar bloeitijd viel in het einde van de 14de eeuw. In de Zwabische stedenbond had zij de leiding en verwierf zij zich een uitgestrekt territorium, dat meer dan 160 dorpen en gehuchten omvatte. In 1554 werd de Hervorming ingevoerd en in de 30-jarige oorlog stond zij aan de zijde van Gustaaf Adolf. Na de 17de eeuw heeft de stad zich niet meer uitgebreid.
In 1802 kwam zij aan Beieren. Door de luchtaanval op 31 Mrt 1945 werd 40 pct van de Altstadt verwoest. Het aantal gebouwen en woningen (1939 = 100 pct) bedroeg in 1945: 60 resp. 75 pct, in 1951: 81 resp. 83 pct.
Lit.: H. Robbers, Een oude Beierse Stad (R.) (Amsterdam 1918); W. Teupser, R., Dinkelsbühl, Nördlingen (Ber. Kunstst. deel 80) (Leipzig 1928); E. Eger, R.o.d.T. (1931); M. Weigel, R.
Chonik (1932); Id., R. (1936); R. Euringer, 3 alte deutsche Reichsstädte, R., D., N. (1939); K. Scheffler, 3 tausendjährige Städte, R., D., N., (1949); G. H. Schaeff-Scheefen, R.o.d.T. (1950); H. Gradl, R.o.d.T. einmal anders gesehen (1950).