Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Beieren

betekenis & definitie

was tot 1918 een koninkrijk, daarna tot aan het einde van Wereldoorlog II republiek (oppervlakte 75 996,5 km2), welke uit twee geografisch van elkander gescheiden delen bestond, nl. het eigenlijke Beieren (70 500 km2) en een veel kleiner gedeelte, ten W. van de Rijn, nl. RijnBeieren of de Palts of de Rijn-Palts (5500 km2; zonder het Beierse aandeel van het Saargebied, dat in 191g te zamen met het Pruisische deel werd verenigd en tijdelijk van het Rijk afgescheiden).

De tegenwoordige republiek omvat het eigenlijke Beieren, dat door de Alpen, het Bohemerwoud, het Thüringerwoud en de Hoge Rhön is omgeven,en dat gelegen is tussen 47° 16' en 50° 34' N.Br. en tussen 9° en 13° 50'O.L. v. Gr. (voor de aangrenzende landen z kaart Duitsland).

Bodemgesteldheid.

Een groot gedeelte van Beieren is bergachtig. In het Z. verrijzen de Allgäuer, Beierse en Salzburger Alpen tot bijna 3000 m.

De hoogste top is hier de Zugspitze (2964 m). Ook liggen hier onderscheiden meren van plistoceen-glaciale oorsprong, zoals de Walchen-, Tegern-, Chiem- en Königssee. Tussen de Alpen en de Donau strekken zich de Zwabische en Beierse hoogvlakten uit; hier en daar eveneens met meren (Ammermeer en Würmmeer) bedekt.

Aan de oostelijke grenzen verheffen zich het Beierse Woud (Einödriegel 1126 m), het Bohemerwoud (Grosser Arber 1457 m) en het Fichtelgebergte (Schneeberg 1053 m); aan de noordelijke grenzen ligt het Frankenwoud en het Rhöngebergte, aan de westelijke grenzen de Spessart (Geiersberg 585 m) en het Odenwoud.

In noordelijk Beieren lopen twee hoogteruggen evenwijdig met de Regnitz; beide naderen de oever van de Main, de oostelijke is de Frankische Alb, de westelijke de Frankenhöhe en het Steigerwald.

Geologie.

Van de Alpen tot de Donau wordt Beieren ingenomen door tertiaire lagen (molasse), welke echter grotendeels door plistocene nagelfluh en holocene afzettingen (waarop in het uiterste Z. gedurende de ijstijd systemen van morenewallen en drumlins zijn ontstaan, die de tong-bekkens van de plistocene Alpengletsjcrs vormen, en de Zuidbeierse meren als Ammer-, Walchen-, Chiemsee enz. omzomen), moerassen en venen (Dachauer Moos, Erdinger Moos) bedekt zijn. Het Bohemerwoud, het Beierse Woud, het Fichtelgebergte, het Odenwoud en het westelijk deel van de Spessart zijn grotendeels uit gneis opgebouwd; graniet wordt weinig aangetroffen. Het Frankenwoud bestaat vnl. uit palaeozoïsche, silurische en devonische gesteenten. Aan bodemschatten is Beieren ten gevolge van zijn geologische structuur zeer arm. Steenkolen komen in het Frankenwoud en het Fichtelgebergte in kleine hoeveelheden voor. De Frankische Jura bestaat geheel uit lagen der Jura-formatie.

Ten W. van dat gebergte tot aan het Zwarte Woud breidt zich het trias uit, bestaande uit keuper, schelpkalk en bontzandsteen. Jongere eruptiefgesteenten vormen de grondslag van de Rhön, doch komen overigens slechts geïsoleerd voor. Het op de grens van Wurtemberg gelegen bekken, das Ries (om Nördlingen), moet als een grote explosiekrater worden beschouwd.

Rivieren.

Beieren behoort tot het stroomgebied van de Donau en de Rijn, met uitzondering van die gedeelten, waar de Fulda en de Ulster vloeien, welke tot het stroomgebied van de Wezer behoren en waar de Eger en de Saksische Saaie hun water op de Elbe brengen. De waterscheiding tussen Donau en Rijn ligt in Beieren op de Frankenhöhe en de Frankische Jura. De Donau stroomt door Beieren van Neu-Ülm tot Passau, aanvankelijk in N.O. richting tot Regensburg en vervolgens naar het Z.O. Hij ontvangt aan zijn rechterzijde de Iller, Lech, Isar en Inn, en aan zijn linkerzijde de Brenz, Wernitz, Altmühl, Naab, Regen en Ilz. De Donau is door het Main-Donaukanaal verbonden met de Rijn. Van het Bodenmeer behoort een klein gedeelte tot Beieren.

Klimaat.

In het algemeen is dit gematigd, hoewel iets kouder dan de overige Duitse landen, ten gevolge van de hogere ligging. In de dalen van de Donau en de Main heerst een gemiddelde temperatuur van 8 ä 9 gr. G.; in de Voor-Alpen, de Frankische Jura, het Fichtelgebergte, het Beierse en het Bohemerwoud blijft deze beneden de 7 gr. G. In de Alpen, het Bohemerwoud, het Fichtelgebergte, de Rhön en de Spessart valt gedurende de lange en strenge winter veel sneeuw. Juli en Aug. zijn de warmste, Dec. en Jan. de koudste maanden.

Het grootste temperatuurverschil tussen deze maanden is gemiddeld 20 gr. C.

De minste regen (600 mm) valt ten O. van de Frankische Jura; op de Zwabisch-Beierse hoogvlakte bedraagt de neerslag 800 ä 1100 mm. Van de Donau neemt hij in het Z. toe (Kreuth meer dan 2000 mm regen en sneeuw). De meeste regen valt des zomers, dan volgt de herfst.

Bevolking.

Volgens de jongste volkstelling bedroeg het aantal bewoners (inclusief de RijnPalts) (1939): 8226395. Het eigenlijke Beieren telt 7 176 275 inw., d.i. 99,2 per km2; het dunst bevolkt is het Reg. Bezirk Opper-Palts en NederBeieren (nl. 70,5 inw. per km2); het dichtst Midden- en Opper-Franken (124,6 per km2). De grootste vier steden zijn München, de hoofdstad met 829 126 inw., Neurenberg (423577), Augsburg (185507) en Würzburg (107 513). Tussen 100 000 en 50 000 inw. hebben Bamberg, Regensburg en Fürth. Ethnografisch behoort de bevolking tot verschillende stammen: in Opper-, Midden- en Beneden-Franken wonen Franken, benevens enige gegermaniseerde Slaven (Wenden); in het Z.W. vinden wij de Zwaben (Alemannen), in Opper- en Neder-Beieren, alsmede in de Boven-Palts de eigenlijke Beieren.

In 1933 beleden 4 956 203 bewoners (of 74,0 pet) de R.K. godsdienst, 1 654 006 (of 24,7 pet) behoorden tot de Hervormden en 35 472 waren Israëlieten. (Voor Beieren inch RijnPalts zijn deze aandelen op een totale bevolking van 7 680 315 zielen, resp. 69,9 en 28,7 pet). De R.K. staan onder twee aartsbisschoppen, die van München-Freising en Bamberg; Regensburg, Augsburg, Passau, Eichstätt en Würzburg zijn de zetels der bisschoppen. Het beheer over de Protestantse kerk berust bij het opperste consistorie te Spiers in de Rijnpalts. In het eigenlijke Beieren is het ressort van de Evangelisch Lutherse Landeskircherat verdeeld in de Kreise München, Ansbach, Bayreuth en Neurenberg. Van de bevolking leeft (1933, inch Rijnpalts) 34,6 pet van landbouw, veeteelt, boscultuur en visserij; 37,1 pet van ambacht en industrie 515,3 pet van handel en verkeer.

Onderwijs.

Dit staat in Beieren op hoog peil. De leerplichttijd gaat over 10 jaren, waarvan 7 jaar op de lagere en 3 jaar op de uitgebreide lagere school. De lagere school is sterk confessioneel, daar de kerk een grote invloed op het onderwijs heeft. In 1937 waren er 6433 scholen, waarvan 4174 Katholieke, 1284 Protestantse en 958 zgn. Gemeinschaftsschulen. Hoger landbouwonderwijs wordt aan de technische hogeschool te München gegeven.

Verder zijn er middelbare en lagere bosen landbouwscholen. De technische hogeschool te München telt (1938): 1706 studenten; te Neurenberg is een economische hogeschool; bovendien bezit Beieren handels-, industrie- en ambachtsscholen. Tot de wetenschappelijke instellingen behoren: de academie van wetenschappen te München (gesticht in 1759), alsmede de universiteiten te München (1938): 4374 studenten, Würzburg (1290) en Erlangen (883). Te Aschaffenburg is de hogeschool voor boscultuur; de academie voor beeldende kunsten te München bestaat sedert 1808. Er bestaat nog een staatsacademie voor toonkunst te München en een staatsconservatorium te Würzburg.

Landbouw.

34,8 pet van de bodem wordt ingenomen door bouwland en tuinen, 22,6 pet door weiland en 32,6 pet door bossen. Graan (1937: i>5 mill. ha; waarvan 26,1 pet rogge, 24,1 pet tarwe, 23,4 pet gerst en 23,1 pet haver) is het voornaamste gewas van Beieren. Hoofdzakelijk wordt het verbouwd in het voorland der Alpen, op het Nederbeiers plateau, waar de Straubingervlakte een akkerbouwgebied vormt, in het gebied van Nördlingen (das Ries), in MiddenFranken en in de dalen van de Main en de Regnitz. Peulvruchten (27 000 ha) worden vooral verbouwd in Main-Franken en Opper- en Midden-Franken. Tarwe en rogge worden het meest in Opper- en Neder-Beieren, spelt in Zwaben verbouwd. Haver oogst men vnl. in zuidelijk Beieren, peulvruchten in Neder-Beieren, Middenen Beneden-Franken. Aardappelen worden het meest geteeld in de Opper-Palts en BenedenFranken. Hennep wordt in Opper- en NederBeieren verbouwd. Koolsoorten vormen het voornaamste product van de tuinbouw (vooral in Neder-Beieren). Voor de verbouw van hop (7600 ha) (bierbrouwerijen) zijn de grootste oppervlakten gelegen in Midden-Beieren, Opper- en NederBeieren, alsmede in Opper-Franken en de OpperPalts. De fruitteelt is vnl. geconcentreerd in Beneden-Franken, langs de Donau in Neder-Beieren en aan het Bodenmeer; de boomgaarden bevatten hoofdzakelijk pruimebomen, verder appel-, pereen kersebomen. Beneden- (Main-) Franken is het voornaamste gebied van de wijnbouw. Vette weilanden vinden wij vnl. in het voorland der Alpen, aan de voet van het Beierse Woud, op de alluviale gronden langs de Altmühl, de Rott, de Vils, de Regnitz, de Wiesent enz., alsmede in BenedenFranken. De hoogste graanopbrengsten levert de akkerbouw in Zwaben, daarna Opper-Beieren; de beste weilanden hebben Zwaben en MainFranken. De bedrijven hebben meest een oppervlakte van 5-20 ha. Kleine bedrijven, 2-5 ha, zijn vooral talrijk in Main-Franken.

Bosbouw.

De meeste bossen bezitten OpperBeieren en de Opper-Palts. De uitgestrektste worden aangetroffen in het Beierse hooggebergte met de Allgäuer Alpen; dan volgen het Beierse Woud, de Spessart met het Beierse gedeelte van het Odenwoud, het Fichtelgebergte, het Frankenwoud, de Rhön en het Neurenberger Rijkswoud. De bossen bestaan voor 15 pet uit loof- en voor 85 pet uit naaldbomen; de grootste oppervlakten aan eiken, die het hoogste percentage verwerkbaar hout leveren, vindt men in de Spessart en het heuvelland van Noord-Franken. Het Beierse hooggebergte en het Alpenvoorland leveren het meeste naaldhout.

Mijnbouw.

IJzererts wordt gedolven in het Fichtelgebergte, bij Amberg, bij Pegnitz (OpperFranken) en bij Eichstätt; bruinkolen in het Z. van Opper-Beieren (Peiszenberg), Opper-Palts (Regensburg e.o.); zout in Berchtesgadener Alpen; zout- en andere minerale bronnen hebben Kissingen, Aibling, Neuhaus, Amorbach, Reichenhall, Tölz, Gögging, Hassfurt, Kohlgrub, Bocklet, Heilbrunn, Steben, Brückenau, Empfing, Sulzbrunn, Neuhaus a.d. Saale, Moorbad Dachau; grafiet wordt bij Passau gedolven. De granitische streken in het N.O. leveren bij verwering ook de porseleinaarde, die ten dele in het land zelf wordt verwerkt, ten dele naar Bohemen uitgevoerd. Bekend is de lithografische steen van Solnhofen en van Midden-Franken. Eindelijk worden in verschillende streken ook aluinaarde, gips, kalk, marmer enz. gedolven.

Nijverheid.

De nijverheid verschafte vóór Wereldoorlog II aan 37 pet van de bevolking een middel van bestaan. Zij wordt vnl. uitgeoefend in de steden Neurenberg-Fürth, München, Augsburg, Würzburg, Aschaffenburg, Hof, Ansbach, Regensburg en Erlangen. Men vervaardigt er: messen, vijlen, klokken, locomotieven, auto’s en motorrijwielen, stoommachines, wagons, wetenschappelijke instrumenten (vooral in München, Neurenberg-Fürth, Augsburg), violen (vooral in Mittelwald), orgels (in Öttingen), parfumerieën, zeep, olie, verfwaren (vooral in München en Schweinfurt), parketvloeren, meubels enz., vaten, lucifers, houtsnijwerk (in Berchtesgaden, Reichenhall, Oberammergau, Garmisch, Partenkirchen en Brückenau).

Allerlei kramerijen en vooral speelgoed worden te Neurenberg-Fürth gefabriceerd. Verder is er zout- en papierindustrie, en worden er edele metalen verwerkt. Amberg heeft een grote wapenfabriek, en om Neurenberg liggen fabrieken voor potloden en velerlei schrijf- en tekenbehoeften (o.a. Faber-fabrieken te Stein).

De weverij is vooral in Zwaben ontwikkeld; Augsburg is de hoofdzetel voor de kamgaren-, laken- en katoenindustrie. Ook is zij van betekenis te München; als huisindustrie wordt de weverij uitgeoefend in Neder-Beieren en bij Hof. De meeste mouterijen en bierbrouwerijen vinden wij in München, Erlangen, Kulmbach en Neurenberg. De industrie heeft in dit steenkoolarm land zeer geprofiteerd van de aanwezige waterkracht. Er bestaan een 69-tal grote waterkrachtcentrales, welke boven 1500 pk capaciteit hebben waarvan 20 boven 10 000 pk, o.a. Walchensee-, Isar-, Iller-, Inn-, Soyensee-centrales, Maincentrales bij Dettingen en Viereth, het Kachletkrachtstation in de Donau bij Passau, de Inn-centrale bij Mühldorf, de centrales bij Meitingen en de Alz-centrales, welke laatste o.a. de nodige energie leveren voor een stikstoffabriek.

Handel en verkeer.

De binnenlandse en de doorvoerhandel van Beieren worden vnl. gedreven in Neurenberg, München, Fürth en Augsburg, verder in Würzburg, Hof, Bamberg, Kempten, Regensburg, Lindau, Passau, Schweinfurt en Kitzingen. De graanhandel zetelt te München en Lindau, de hophandel te Neurenberg, terwijl Augsburg de belangrijkste wolmarkt heeft. De voornaamste havens aan de Main zijn Aschaffenburg (1938 totaal verkeer 4468 schepen; goederenbeweging 859 000 ton), Ochsenfurt (4263 schepen; 35000 ton), Würzburg (resp. 2017 schepen; 133 000 ton), Bamberg (resp. 731 schepen; 75 000 ton), Schweinfurt, Miltenberg, Marktbreit; langs de Donau zijn de voornaamste havens Regensburg resp. 4573 schepen; 1 277 000 ton) en Passau resp. 9799 schepen; 180950 ton). Het scheepvaartverkeer begint bij Neu-Ulm; voor grotere schepen dan 100 ton beneden de oude Donaubrug van Regensburg. Het scheepvaartverkeer op het Ludwigskanaal was slechts mogelijk voor scheepjes van ten hoogste 180 ton laadvermogen. Het RijnMain-Donaukanaal, dat dit kanaal vervangt, is bevaarbaar voor 1200 tons-schepen.

Talrijke houtvlotten zakken de Main en de Donau met zijn zijrivieren, de Lech, de Isar en de Inn, af. München is naast Mannheim de belangrijkste houtmarkt van Zuid-Duitsland. Regensburg en Aschaffenburg zijn de voornaamste overslagplaatsen van spoor en rivier.

In 1835 werd tussen Neurenberg en Fürth de eerste spoorweg in Duitsland gebouwd. De voornaamste kruispunten van het spoorwegnet zijn München, Augsburg, Rosenheim, Neurenberg en Weiden; in 1937 bedroeg de lengte van het spoorwegnet 8548 km, waarvan 1029 km geëlectrificeerd. De bevaarbare lengte der rivieren bedraagt 1755 km (inch Rijnpalts) en de lengte der in gebruik zijnde hoofdwegen 25 846 km.

Bestuur.

Sedert de Vrede van Versailles van 23 Nov. 1870 en de invoering van de Rijksgrondwet van de 16de Apr. 1871 maakte Beieren deel uit van het Duitse rijk. Het bezat echter bijzondere rechten en daarenboven een eigen legerbestuur; ook de telegrafie- en postdienst beheerde Beieren zelf. In de Bondsraad was dit land door zes stemmen vertegenwoordigd en naar de Rijksdag zond het 48 afgevaardigden. Beieren was een constitutionele monarchie; het land werd geregeerd overeenkomstig de grondwet van de 26ste Mei 1818, welke in 1848 en 1871 gewijzigd werd. De kroon was erfelijk in de mannelijke linie van het huis Wittelsbach, volgens het eerstgeboorterecht. Door de revolutie van 1918 werd Beieren een republiek of vrijstaat, doch behield in het Rijk nog de bijzondere positie.

Het Rijk had een vertegenwoordiger in München en omgekeerd en er was ook een ministerie van Buitenlandse Zaken. Verder waren er nog zeven andere ministers. Samen vormden de ministers het „Gesamtministerium”. De kamer van afgevaardigden droeg de naam „Landtag”. Onder het Nationaal-socialisme stond naast de „Landes-Regierung” de Reichsstatthalter.

Het land was verdeeld in de acht regeringsdistricten: Opper-Beieren, Neder-Beieren, Zwaben, Opper-Palts, Midden-, Beneden- en Opper Franken en Palts; aan het hoofd van het bestuur stond in ieder een regeringspresident.

Geschiedenis.

Nadat Beieren gedurende ca vijf eeuwen onder de naam Raetia een Romeinse provincie geweest was, werd het, omtrent 500, door de uit Bohemen komende Bajuwaren bezet, die hun naam aan het land gaven. In 555 is er al sprake van hun eersten door de geschiedenis geboekstaafden stamhertog Garibald I uit het huis der Agilolfingen. Onder Karei den Grote verloor Beieren zijn tegenover het Merovingische koninkrijk gehandhaafde onafhankelijkheid. In 788 werd hertog Tassilo III afgezet en in 794 werd Beieren in het Karolingische rijk opgenomen. De kerkelijke organisatie werd door den H. Bonifacius ingevoerd.

Door hem kwamen vier bisdommen tot stand: Freising, Passau, Regensburg en Salzburg, waarvan het laatstgenoemde in 798 tot aartsbisdom verheven werd. Na het verdrag van Verdun (843) werd Beieren de kern van het Oostfrankische Rijk en zijn hoofdstad Regensburg de verblijfplaats van koning Lodewijk den Duitser. In het begin van de 10de eeuw werd het hertogdom door de Hongaren verwoest. Maar de zwakheid van het koninkrijk en de ellendige toestand van het niet beschermde land leidden tot het heropleven van het stamhertogdom, waarvan de eerste hertog Arnulf (907-937) aan den Duitsen koning de vazalleneed aflegde. De zoon van Arnulf, Eberhard, geraakte in strijd met keizer Otto I en werd in 938 afgezet. Vervolgens werd het hertogdom aan verschillende stamvreemde hertogen geschonken, waaronder de Welfen het ongeveer een eeuw lang (1070-1180) bezaten, tijdelijk met het hertogdom Saksen.

Gedurende die tijd verloor Beieren aanzienlijke bezittingen, het markgraafschap Neder-Oostenrijk verviel aan het Babenbergse huis, Stiermarken en Opper-Oostenrijk werden een zelfstandig hertogdom. Met het aldus verkleinde Beieren werd in 1180 de paltsgraaf Otto van Wittelsbach beleend. Leden van het Wittelsbachse huis hebben tot 1918 over Beieren geregeerd.

Onder hertog Lodewijk I (1183-1231) verwierf het huis Wittelsbach in 1214 de Rijn-Palts. In het vervolg onderging Beieren talrijke verdelingen, wat zijn algemene vooruitgang zeer belemmerde. Twist in het Wittelsbachse huis was er niet de geringste oorzaak van. De daaruit ontstane verzwakking van het hertogelijk gezag leidde ook tot het opkomen, in het begin der 14de eeuw, van de landelijke standenregeling. Dit tijdperk van verval, afgezien van een tijdelijke politieke opbloei onder hertog Lodewijk IV (1294-1347), duurde voort tot het begin der 16de eeuw. In 1505 bewerkte hertog Albrecht IV de vereniging van Opper- en Neder-Beieren en verzekerde het voortbestaan van de politieke eenheid door de wet van het eerstgeboorterecht van 1506.

Gedurende de Contra-Reformatie waren de Beierse Wittelsbachs de sterkste steun der R.K. Kerk in Duitsland. Zij namen verschillende maatregelen om het nieuwe geloof van hun grenzen af te weren: plakkaten tegen de ketterij, vestiging der Jezuïeten, invoering en strenge naleving der besluiten van het Concilie van Trente, hervorming van het onderwijs. De verhouding tussen Kerk en Staat werd 1583, dank zij de bemiddeling van den nuntius Ninguarda, door een concordaat met den aartsbisschop van Salzburg geregeld. Maximiliaan I (1597-1651) ordende het staatsbestuur, verbeterde de financiën, richtte een sterk leger op en voerde door de Codex Maximilianus van 1616 de rechtseenheid in. Gedurende de Dertigjarige oorlog stond hij aan het hoofd der R.K. liga, die hij in 1609 had gesticht.

De Vrede van Munster van 1648 stelde Beieren weer in het bezit van de meeste in vroeger eeuwen verloren bezittingen. Hertog Max. II (1679-1726) was eerst de bondgenoot der Oostenrijkers tegen de Turken en tegen Frankrijk, maar in de Spaanse Successieoorlog verbond hij zich met Frankrijk. Daardoor werd Beieren, na de nederlaag van Höchstadt (1704), door Oostenrijkse troepen bezet en werd de hertog verbannen. Eerst in 1714 kreeg hij zijn hertogdom terug. Max.

III (1745-1777) erkende de Oostenrijkse Pragmatieke Sanctie, liet verschillende wetboeken opstellen, die tot in de 19de eeuw van kracht bleven, stichtte in 1759 de Academie van Wetenschappen en reorganiseerde het schoolwezen met invoering der schoolplicht in 1771. Met hem stierf in 1777 de Beierse linie der Wittelsbachs uit, en de Pfaltse linie kwam aan het bewind met keurvorst Karei Theodoor en, na diens dood (1799), met Max. IV (1799-1825), die al de bezittingen der verschillende Wittelsbachse linies verenigde. Door het Verdrag van Lunéville (1801) moest Beieren zijn gebieden links van de Rijn aan Frankrijk afstaan, maar kreeg belangrijke vergoedingen. Vervolgens verrijkte het nog zijn bezit, dat eindelijk door het Congres van Wenen (1815) zijn definitieve grenzen verkreeg.

Beieren werd in 1805 tot koninkrijk verheven. In 1806 trad het, onder het protectoraat van Napoleon, tot de Rijnbond en in 1815 tot de Duitse Bond toe. Na de afdanking in 1817 van den beroemden minister Montgelas schonk Maximiliaan-Joseph I, eerste koning van Beieren, aan het land de grondwet van 26 Mei 1818, die op het systeem der twee kamers berustte.

Koning Lodewijk I (1825-’48) was een bevorderaar der kunsten en een beschermer der R.K. Kerk. In 1833 deed hij Beieren in de Duitse Tolunie opnemen. Hij legde in 1848 de kroon neer, omdat hij tegenstander was van de door het volk geëiste liberale hervormingen. Deze werden nochtans onder zijn opvolger Maximiliaan II (1848’64) grotendeels verwezenlijkt. Diens zoon, Lodewijk II (I864-’86), deed in 1866 zijn land aan de oorlog tegen Pruisen deelnemen als bondgenoot van Oostenrijk, en streed in 1870 met Pruisen tegen Frankrijk.

Zo trad 23 Nov. 1870 B. tot de N.duitse Bond toe en werd medestichter van het Duitse Rijk. Wegens geesteszwakheid werd Lodewijk II in 1886 door een regent, prins Luitpold, vervangen die, om dezelfde reden, zijn taak onder diens opvolger Otto I (1886-1913) voortzette. Na de dood van Luitpold (1912) nam zijn zoon Lodewijk het regentschap in handen en werd in igi3 tot koning gekroond. Onder zijn regering trad Beieren in Wereldoorlog I. Op 8 Nov. 1918 werd de monarchie afgeschaft en werd een socialistische regering Eisner-Auer gevormd. Na de moord op Eisner (21 Febr. 1919) werd op 7 Apr. 1919 te München de Räterepublik op socialistisch-communistische grondslagen uitgeroepen. De legale republikeinse regering van Beieren bleef te Bamberg zetelen en slaagde er in, op 1 Mei 1919 de opstand te onderdrukken.

Weldra werd nu — na een kortstondig ministerie-Hoffmann — een zuiver rechtse regeringvon Kahr gevormd(Mrt 1920), die weldra scherp tegenover Berlijn stond over de rechtsgeldigheid in Beieren van de uitzonderingswet ter bescherming van de Republiek. Men maakte te München voorlopige plannen voor een fascistische opmars naar Berlijn (Hitler-putsch 8/9 Nov. 1923, waarbij ook generaal Ludendorff een rol speelde), die echter mislukte.

In 1924 trad von Kahr, die al die tijd eigenlijk dictator van Beieren geweest was, af. De speciale gezant, Dard, die Frankrijk in die jaren te München gehad had, werd nu ook teruggeroepen. Het gelukte Held, den leider van de Beierse Volkspartij, zoals het Centrum sedert 1918 heette, om langzamerhand tot normale verhoudingen terug te keren. Met de Curie werd in 1925 een nieuw concordaat gesloten, waarbij de bisschopsbenoeming aan den paus kwam. Held bleef tot 15 Mrt ig33 aan de regering. De nationaal-socialistische rijkscommissaris, later rijksstadhouder, von Epp benoemde toen een volslagen nationaal-socialistische regering.

Weldra hield Beieren krachtens „de wet op de reconstructie van het Rijk” (30 Jan. r934) °P> a^s staat te bestaan. Na Duitslands nederlaag vormden de Amerikanen, die dat deel van Duitsland bezetten, op 26 Sept. 1945 weer een staat Beieren met de grenzen van 1933 (behalve Lindau aan het Bodenmeer, dat in de Franse zone kwam te liggen). De R.K. premier Schaeffer werd afgezet wegens zijn lankmoedigheid tegenover nationaal-socialisten. In zijn plaats kwam de socialist Hoegner, die aanbleef ook toen de R.K. Christendemocraten bij de verkiezingen van 30 Juni 1946 de absolute meerderheid verkregen hadden. Een grondwet met sterk particularistische inslag werd bij referendum aangenomen.

DR J. LAMBERT

Lit.: G. Ratzinger, Führer z. bayer. Gesch. (Kempten 1898); S. Riezler, Gesch. Bs. (tot 1726) (Gotha 1878-1914) 8 dln, 2de uiig. 1927 en v.; W. Schreiber, Gesch.

Bs. in Verbindung mit d. deutschen Gesch. (Freiburg i88q-’9i), 2 dln; M. Doeberl, Entwicklungsgesch. Bs., 3de uitg. (München 1916-1928) 2 dln; H. Nawiasky, Bayerisch. Verfassungsrecht (München 1923).

< >