Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

BURGEMEESTER

betekenis & definitie

de naam van een ambtsdrager, die bij de bevolking wel een van de allerbekendste is, komt in de NEDERLANDSE Grondwet niet voor. Deze spreekt alleen van de voorzitter van de Raad, die door de koning, ook buiten de raadsleden, wordt benoemd en ontslagen.

Volgens de Gemeentewet echter is het steeds de burgemeester, die voorzitter van de Raad is. In het stelsel van die wet vervult de burgemeester een belangrijke plaats. „Het bestuur van elke gemeente bestaat uit een raad, een college van burgemeester en wethouders en een burgemeester” — met dat artikel wordt de Gemeentewet geopend.Reeds onder de Republiek was de naam „burgemeester” bekend. De vraag is echter, of dit de rechtstreekse voorloper was van de tegenwoordig met die naam beklede functionaris. Hoe het zij, sinds 1814 is de burgemeester in onze tegenwoordige zin in de bestuurspractijk bekend. Zowel voor de steden als voor het platteland geschiedde zijn benoeming door de koning; gold het een heerlijkheid, dan had de heer een recht van voordracht.

In 1848 verviel het onderscheid tussen stad en platteland en werd de gemeente geboren met een voor allen gelijkelijk ingericht bestuur. De Gemeentewet van 1851, sindsdien herhaaldelijk gewijzigd, gaf aan de nieuwe gemeente haar wettelijke vorm.

De burgemeester is in de eerste plaats „de man der gemeente”. Haar welzijn moet hem vóór alles ter harte gaan; hij moet haar belangen en noden, en die van haar inwoners, kennen en zoveel mogelijk voorstaan resp. uit de weg ruimen („burgervader”). Hij moet daartoe het nodige initiatief nemen, de gemeente tegenover anderen representeren, kortom, een levende kracht in de gemeente zijn. Maar bovendien heeft hij een taak te vervullen die niet zonder verband met het Rijk is.

Hij is belast met de zorg, voor zover de gemeentepolitie aangaat, voor de openbare veiligheid en orde in de gemeente, wat tevens een algemener belang is. Hij waakt voorts, dat de autonome taak der gemeente niet in strijd met hoger belang of hoger regeling wordt uitgeoefend. Hoezeer belast met de uitvoering van raadsbesluiten en besluiten van B. en W., doet hij dit niet, als hij het besluit strijdig acht met wet of algemeen belang, in welk geval hij schorsing of vernietiging moet bevorderen. En meer en meer is in de loop der tijden hij — in plaats van het door de wet aangewezen orgaan, B. en W. — belast met de uitvoering van allerlei voorschriften van het Rijk, wat tot de bekende term van „Rijkskruier” heeft geleid.

Aan zijn verband met het Rijk herinneren bepaalde regelingen. Zo bijv. ten aanzien van zijn jaarwedde, die vroeger door Gedep. Staten, onder koninklijke goedkeuring, werd vastgesteld, maar bij een besluit van 28 Mei 1943 in alle bijzonderheden voor alle gemeenten door het centraal gezag is geregeld. Thans geniet de burgemeester — op grond van het in Juni 1948 gewijzigd artikel 80 der Gemeentewet — een jaarwedde, die bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld, Gedep.

Staten gehoord. Zulk een algemene maatregel is tot stand gekomen bij K.B. van 6 Oct. 1948, in werking getreden met 1 Oct. 1947. Ten dele leest men daarin de cijfers zelf, ten dele is nog een nadere uitwerking nodig, als er bijzondere omstandigheden in het spel zijn. Maar vooral worde gedacht aan de wijze van benoeming, die door de Kroon geschiedt, en wel telkens voor 6 jaar, met de mogelijkheid van tussentijds ontslag.

Dikwijls is gepleit voor enige medezeggenschap van de Raad bij de keuze van de burgemeester, maar succes heeft dat nooit gehad. Er zouden trouwens ook wel bezwaren tegen zijn aan te voeren en de Raad blijft natuurlijk vrij, om door petitie of bij de Commissaris der Koningin, die een aanbeveling moet doen, te trachten invloed uit te oefenen. Over de keuze van een burgemeester der provinciale hoofdsteden of van steden boven 50000 inwoners moet voorts de ministerraad worden gehoord.

De burgemeester kan tevens secretaris der gemeente zijn; in de bij K.B. aangewezen gemeenten van 5000 zielen of minder moet dit zelfs het geval zijn. Ook kan men burgemeester zijn van meer dan één gemeente, mits de gemeenten ieder niet meer dan 5000 inwoners hebben, aan elkaar grenzen en zij te zamen niet meer dan 10 000 zielen tellen. Behoudens ontheffing woont hij in zijn gemeente, of in één zijner gemeenten; in de gemeente(n) waar hij niet woont, moet hij althans twee maal per week voor de inwoners te spreken zijn.

Benoembaar is alleen hij — sinds 1931 is ook een vrouw benoembaar — die Nederlander is, niet krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens krankzinnigheid of zwakheid van vermogens, de beschikking of het beheer over zijn goederen heeft verloren, noch van de verkiesbaarheid is ontzet, en de ouderdom van 25 jaar heeft bereikt. Met enkele in de wet opgesomde functies is het ambt onverenigbaar, waarvan in enige gevallen dispensatie mogelijk is. Overigens is de Kroon vrij in haar keus en met name niet gebonden aan keus uit de raadsleden of uit de ingezetenen der gemeente, welke laatsten vóór 1931 althans in theorie preferent waren. Het behoeft echter geen betoog dat een geschikt en bereid candidaat uit de gemeente zelf, die door de Raad wordt gewenst, wel steeds een goede kans zal maken, als hij in politiek opzicht niet te ver van de meerderheid der ingezetenen afwijkt.

Wat de taak van de burgemeester betreft, is reeds vermeld zijn voorzitterschap van de Raad. Nu en dan is bepleit, die beide functies te splitsen of splitsing in bepaalde gevallen mogelijk te maken, uit overweging dat een goed bestuurder niet steeds een goed vergaderingsleider zal zijn, en omgekeerd. Het ambt van burgemeester zou, als hij een andere raadsvoorzitter naast zich had, echter dusdanig van karakter veranderen, dat men tot wetswijziging op dit punt niet is overgegaan.

In de tweede plaats is hij de spil van het dagelijks bestuur in de gemeente, door zijn voorzitterschap van het college van B. en W. en ook doordat hij, anders dan in vele gemeenten de wethouders, regelmatig op het gemeentehuis aanwezig is. Naarmate echter de gemeenten groter worden, zich wethouders met een eigen afdeling en een dagtaak ontwikkelen en de gemeentesecretaris met een steeds volmaakter staf ambtenaren werkt, zal dit deel van de taak niet in betekenis winnen. Wat echter niet wegneemt, dat de burgemeester toch in zover het centrale punt in de gemeente zal blijven, dat hij zijn voortdurende aandacht op de grote vraagstukken der gemeente in het tegenwoordige en voor de toekomst gericht moet houden. Dat hij niet zelf meer „alle aan den Raad of aan B. en W. gerichte stukken ontvangt en opent”, gelijk art. 73 der wet voorschrijft, behoeft voor de enigszins grotere gemeenten wel geen betoog.

Wèl tekent hij in beginsel nog alle van die colleges uitgaande stukken, maar sinds 1931 kan hij, met goedkeuring van Gedep. Staten en onder zijn verantwoordelijkheid het tekenen van bepaalde stukken aan door hem aangewezen ambtenaren opdragen.

En eindelijk vertegenwoordigt de burgemeester de gemeente. Zowel in rechtsgedingen als (behoudens delegatie aan een ander) bij buitengerechtelijke handelingen, en eindelijk vooral, en overal, waar de gemeente in het openbaar optreedt, waar haar belangen moeten worden behartigd en bij gebeurtenissen van feestelijke of droevige aard voor haar moet worden gesproken of gehandeld. Bij dit optreden niet het minst ontstaat contact tussen de burgemeester en zijn gemeentenaren.

Een bijzondere taak is de burgemeester nog toegewezen ten aanzien van de politie.

Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis van de burgemeester wordt hij vervangen door een wethouder, door B. en W. aangewezen. Is er geen wethouder beschikbaar, dan treedt het oudste of een ander door de Raad aangewezen raadslid op. Echter kan telkens de Commissaris der Koningin een andere regeling treffen.

Al het voorgaande is echter tijdens de bezetting op zijde gezet door de regeling van 11 Aug. 1941, die het gehele bestuur der gemeente in handen legde van de burgemeester, met aan hem ondergeschikte wethouders en adviserende colleges van raadslieden, welke laatstbedoelde adviescolleges echter nimmer zijn tot stand gekomen. Na de bevrijding is het oude recht intussen weer volledig gaan gelden.

MR DR A. L. SCHOLTENS

Lit.: Vooral de handboeken over ons Gemeenterecht: Oppenheim-Van der Pot, Het Ned. gemeenterecht (5de dr. 1928); Elenbaas-Koelma, Handb. voor de beoef. v. h. Ned. adm. recht, de Gemeentewet (6de dr. 1936); Van Loenen, De Gemeentewet en haar toepassing (1934 vv); Bool, De Gemeentewet (193O; Vos, De Gemeentewet (Léons Rechtspraak i933-’38). Speciaal aan de burgemeester is gewijd: C. A.

Prinsen, De Burgemeester (1946). Voorts vindt men een levendige schets van het leven van een burgemeester van een kleine gemeente in de beide boeken van G. Le Maire (pseud.), Groote man in Kleine stad (1937) en: Magistraat in miniatuur (1940). Een boekje over de burgemeester in bezettingstijd is: Oorlogsherinneringen van een Dorpsburgemeester (1946).

BELGIË

1. Benoeming

De benoeming van de burgemeester is aan de koning opgedragen, omdat de burgemeester de vertegenwoordiger van de regering is in de gemeente. De burgemeester wordt door de koning benoemd in of buiten de gemeenteraad; de benoeming onder de leden van de raad is regel; de benoeming buiten de leden van de raad is integendeel uitzondering en kan niet geschieden dan na eensluidend advies van de bestendige deputatie van de provinciale raad, die zich bij dat advies moet uitspreken niet over de te benoemen persoon, doch alleen over de gepastheid van de benoeming buiten de raad (Gemeentewet, art. 2, §2).

2. Vereisten

De burgemeester, zelfs degene die buiten de raad benoemd wordt, moet Belg zijn, de leeftijd van volle 25 jaar bereikt hebben en zijn woonplaats (domicilie) in de gemeente hebben. Ook vrouwen kunnen tot het burgemeestersambt toegelaten worden onder inachtneming van de volgende bepalingen der wet van 27 Aug. 1921:

a. Is de vrouw gehuwd bij haar benoeming tot burgemeester, dan kan zij het ambt van burgemeester slechts met uitdrukkelijke machtiging van haar man bekleden; er wordt echter geen machtiging vereist, wanneer de vrouw bewijst dat haar man afwezig of in staat van interdictie is of wel dat hij onmogelijk zijn wil kan te kennen geven. De afwezigheid, de interdictie van de man of wel de onmogelijkheid zijn wil te doen kennen worden hier door de wet bedoeld in de zin, die daaraan door het Burg. Wetb. is gehecht. Heeft de man aan zijn vrouw de vereiste machtiging tot het aanvaarden van het burgemeestersambt eenmaal verleend, dan kan hij deze machtiging niet intrekken gedurende de tijdruimte, waarvoor zijn vrouw tot burgemeester benoemd werd; die machtiging geldt voor de gehele duur van het mandaat zijner vrouw als burgemeester,
b. De man die, bij het benoemen zijner vrouw tot burgemeester, afwezig of in staat van interdictie was, of wel zijn wil niet kon doen kennen, kan zijn machtiging niet weigeren, wanneer de afwezigheid, de staat van interdictie of de onmogelijkheid zijn wil te doen kennen, heeft opgehouden te bestaan. Die machtiging kan hij slechts weigeren, bij het vervallen van het mandaat zijner vrouw, wanneer zij als burgemeester moet herbenoemd worden,
c. Is de vrouw tot burgemeester benoemd vóór haar huwelijk, dan mag en kan zij burgemeester blijven voor de gehele duur van haar mandaat, al mocht de man haar de machtiging daartoe weigeren; deze weigering heeft geen uitwerking, zolang haar mandaat niet is afgelopen.
3. Gevallen van onverenigbaarheid

Het vervullen van een hele reeks ambten, in de artt. 67 en 68 der Gemeentekieswet vermeld, is aan de burgemeester ontzegd; wel kan hij, in gemeenten beneden 1000 inw., burgemeester en tevens secretaris zijn, indien de koning hem machtiging daartoe verleent; deze machtiging wordt echter alleen om gewichtige redenen verleend en kan te allen tijde ingetrokken worden (Gemeentekieswet, art. 70). De burgemeester en zijn vrouw mogen niet tegelijkertijd zitting nemen in dezelfde gemeenteraad (Idem, art. 69; wet 27 Aug. 1921, art. 7).

4. Jaarwedde

De burgemeester heeft aanspraak op een jaarwedde, betaald uit de gemeentekas. Die wedde is gerangschikt onder de verplichte uitgaven der gemeente en wordt door de bestendige deputatie voorgoed vastgesteld op voorstel van de gemeenteraad.

5. Duur van het mandaat van burgemeester

De burgemeesters worden benoemd voor een tijd van zes jaar, overeenstemmende met de tijd, waarvoor de gemeenteraden worden gekozen. Het mandaat van burgemeester kan intussen een eind nemen, indien hij ophoudt deel uit te maken van de raad, hetzij omdat hij niet langer voldoet aan een der vereisten tot verkiesbaarheid, hetzij omdat hij een onverenigbare betrekking aanvaardt. Gezegd mandaat kan ook of wel tijdelijk geschorst of wel voorgoed ingetrokken worden. Hieromtrent luidt art. 56, § 1 der Gemeentewet: „De koning kan den burgemeester, die vooraf gehoord zal worden, wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid schorsen of afzetten.

De schorsing gaat den tijd van drie maanden niet te boven.”

6. Bevoegdheid

Ook in België kan worden gezegd dat de burgemeester „de man der gemeente is en tevens de hand der regering”. Hem worden inderdaad bevoegdheden van tweeërlei aard, als gemeentelijke magistraat en als aangestelde der regering opgedragen.

Als hoofd der gemeente is de burgemeester van rechtswege voorzitter van de gemeenteraad, van het schepencollege en van de commissie van openbare onderstand. Hij is aan het hoofd van de plaatselijke politie en staat in voor de handhaving van de openbare orde in zijn ambtsgebied. Hij is in het bijzonder (d.w.z. „alleen”) belast met de uitvoering van de politiewetten en -reglementen. In geval van oproer, van kwaadwillige samenscholingen en van ernstige verstoring van de openbare rust of andere onvoorziene gebeurtenissen, wanneer het geringste uitstel gevaar of schade voor de ingezetenen zou kunnen veroorzaken, kan hij reglementen en verordeningen van politie maken onder verplichting daarvan terstond aan de Raad kennis te geven en onmiddellijk een afschrift aan de gouverneur te zenden „met opgave van de redenen waarom hij heeft gemeend zich niet tot den raad te moeten wenden” (Gemeentewet, art. 94).

Wanneer de openbare rust verstoord is kan de burgemeester ook de hulp der gewapende macht vorderen (Gemeentewet, art. 105).

Als aangestelde van de regering is de burgemeester belast met de uitvoering van de wetten en besluiten van het algemeen bestuur, tenzij die uitdrukkelijk is opgedragen aan het schepencollege of aan de gemeenteraad (Gemeentewet, art. 90, 1°).

In die hoedanigheid deelt de burgemeester ook in de uitoefening van de gerechtelijke politie, welke bestaat in het vaststellen en het opsporen van de misdrijven. Als zodanig staat hij in een hiërarchisch verband tegenover de procureur-generaal en de minister van Justitie. Wanneer een vrouw tot burgemeester wordt benoemd, wordt het ambt van hulpofficier van de procureur des konings en de bediening van ambtenaar van het openbaar ministerie bij de politierechtbank waargenomen door een schepen van het mannelijk geslacht, bij K.B. of voordracht van de burgemeester benoemd (wet van 27 Aug. 1921).

K. BRANTS

PROF. DR A. MAST

Lit.: A. Macar, Les institutions communales, Les novelles I (Bruxelles 1933); Maur. et Marc. Vauthier, Précis du droit administratif de la Belgique, 2de editie (Bruxelles 1937) ; H. J.

M. Marx, Les pouvoirs de police du bourgmestre (Bruxelles 1914).