(Hebr., God heelt, God geneest) is een der aartsengelen. Hij komt het eerst in de zgn.
Apocriefe* boeken van het Oude Testament voor. Velerlei bevoegdheden worden hem toegeschreven: hij heeft macht over ziekten, hij is engel van de geesten der mensen, hij gebiedt over Zon en Zondag. In het boek Tobias treedt hij als Gods afgezant in mensengedaante op. De Oudchristelijke Kerk heeft deze figuur uit het Jodendom overgenomen.In de beeldende kunst wordt hij afgebeeld in pelgrimsdracht met staf en kalebasfles, omdat hij de jonge Tobias op zijn reis vergezelde. Soms draagt hij een vis in de hand of een artsenijbus met de gal van de vis, waarmee hij de blindheid van de oude Tobias genas. Op het schilderij van Fr. Botticini *, dat de drie aartsengelen voorstelt (Accademia, Florence), staat hij in het midden. Op een prent van H. Wierix (1551-1619) draagt hij de zalfbus en op beide houdt hij de jonge Tobias bij de hand vast. Hij geldt eveneens als de aanvoerder der Machten, een der zeven engelenkoren.
Lit.: Didron, Icon. des Anges (Annales archéol.Xle s.,XVIII); H. Mendelssohn, Die Engel in der bild. K. (Berlin 1907).