Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

RÖPKE, wilhelm

betekenis & definitie

Duits economist (Schwarmstedt, Hannover, 10 Oct. 1899), ving zijn wetenschappelijke loopbaan in 1922 aan als privaatdocent aan de Universiteit van Marburg, werd in 1924 benoemd tot buitengewoon hoogleraar te Jena, verwisselde deze functie voor korte tijd met een gewoon hoogleraarschap te Graz en bekleedde van 1929 af een leerstoel in de economie te Marburg.

Na de machtsoverneming door de Nazi’s in 1933 zag hij zich genoodzaakt Duitsland te verlaten en vestigde zich, na enige tijd aan de Universiteit van Istanboel te hebben gedoceerd, in 1937 definitief te Genève, waar hem een hoogleraarschap in de economie werd aangeboden. Aanvankelijk toonde Röpke veel interesse voor de theorie der conjunctuur en hij ontwikkelde in zijn Crisis and Cycles een conjunctuurleer, welke de depressie zag als noodzakelijk aanpassingsproces van de in de hausse ontstane discrepanties in de opbouw van het industriële apparaat. Logischerwijze vloeide uit deze leer een vrijwel volstrekte afwijzing van elke overheidspolitiek welke de depressie trachtte te bestrijden, voort.

Deze beschouwingswijze bracht Röpke er toe, het vraagstuk van de economische politiek in het algemeen wat nader te bezien. De resultaten van zijn onderzoekingen op dit gebied werden vastgelegd in de werken Die Gesellschaftskrisis der Gegenwart, Civitas Humana en Internationale Ordnung. In deze werken toont Röpke zich een fel bestrijder van de idee der planeconomie, hoewel hij zich anderzijds ook kant tegen de laissez-faire gedachte, in haar meest absolute vorm belichaamd in de volstrekte staatsonthouding. In Civitas Humana biedt Röpke een neo-liberalistische oplossing van het probleem der economische orde, welke vooral neerkomt op een herstel van de vrije markt, decentralisatie van de industrie, versterking van de boerenstand en een beperkte conjunctuurpolitiek, welke z.i. vooral in de hausse dient te worden gevoerd.

J. E. ANDRIESSEN

Bibl.: Weltwirtschaft und Auszenhandelspolitik (1931); Krise und Kunjunktur (1932); German Commercial Policy (1934); Crisis and Cycles (1936); Die Lehre von der Wirtschaft (1937); Explication économique du monde moderne (1940); International Economic Disintegration (1942); Die Gesellschaftskrisis der Gegenwart (1942); Civitas Humana (1944); Internationale Ordnung (1945); Die deutsche Frage (1945); Die Krise des Kollektivismus (1947); Die Ordnung der Wirtschaft (1948); Das Kulturideal des Liberalismus (1949); Masz und Mitte (1950).

< >