Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CRISIS

betekenis & definitie

(1, geneeskunde) (Gr.:, krisis = scheiding) of beslissing is de naam, die men vanouds heeft gebruikt voor de gunstige wending van een ziekte, vooral voor het plotseling dalen van de temperatuur bij hoge koorts, terwijl men een langzame neiging tot herstel lysis noemt. De Fransen duiden met crise vaak een aanval aan en spreken van maagcrisis en vooral van nerveuze crisis (hysterische, epileptische enz.).

Men heeft weleer hoogst zonderlinge meningen gehad over de crisis: men beschouwde nl. een ziekte als een wezen, dat bij het toenemen van de ongesteldheid de overhand had in het lichaam, terwijl de crisis werd aangemerkt als een teken, dat de gezondheid de ziekte overwonnen had. Vooral hechtte men veel gewicht aan de critische uitscheidingen, zoals na koortsen een donker gekleurde urine, waaruit bij afkoeling een overvloedig bezinksel neersloeg, een warme en aanhoudende uitwaseming van de huid enz. Men beschouwde een en ander als de oorzaak van het wijken der ziekte, terwijl later gebleken is, dat die verschijnselen gevolgen zijn van het herstel.Bij de leer der crisis behoort ook die van de critische dagen. Hippocrates verkondigde reeds, dat sommige ziekten op bepaalde dagen aan een crisis onderworpen zijn; het werd door Galénus bevestigd en is zelfs nu nog een verbreid bijgeloof. Als critische dagen werden de 7de, 14de, 21ste en 28ste dag aangemerkt en ook wel de 9de, 11de en 17de. De 4de dag, meende men, wees door toenemende hevigheid van de verschijnselen op de komst der crisis op de 7de dag en heette daarom dies index (aanwijsdag). Ook de 7de, gde en ii de dag konden dies indices wezen.

De tussenliggende dagen droegen de naam dies vacui (ledige dagen). Op de dag vóór de crisis verwachtte men steeds heviger ziekteverschijnselen en deze veroorzaakten bij een ongunstig beloop de dood juist op de dag der crisis.

DR J. VAN NIEKERK

(2, psychologie), toestand, waarin de mens zich in geestelijke zin bevindt doordat en terwijl oude levensgewoonten ontoereikend blijken voor een harmonische oplossing der moeilijkheden, waarvoor persoon of gemeenschap komt te staan, terwijl zich nog geen nieuwe levensvormen gevormd hebben (z dieptepsychologie).

(3) is in het gangbaar spraakgebruik een periode van acute financiële spanning, paniek, massale faillissementen e.d. In de terminologie van de conjunctuurleer wordt het begrip crisis gebezigd voor het omslagpunt van hoogconjunctuur naar depressie (z conjunctuur).

< >