(Christian), Duits ethnoloog (Wenen 18 Sept. 1869), studeerde te Wenen rechten, economie en Oosterse talen, promoveerde aldaar in 1895, was 1901-’05 werkzaam aan het Museum voor Volkenkunde te Berlijn, was sinds 1919 privaatdocent te Halle a. S. en sinds 1923 „Honorarprofessor” te Berlijn in de ethnografie, sociologie en „Völkerpsychologie”.
In igo6-’o9 bereisde hij de Salomonseilanden en de Bismarckarchipel, in 1912-15 Nieuw-Guinea, in 1930-’31 Oost-Afrika en in 1933-’34 Australië en de Zuidzee. Na een verblijf in de V.S. was hij in 1937 terug in Berlijn; in Jan. 1946 werd hij aldaar gewoon hoogleraar. Hij wijdde zich bij voorkeur aan de bestudering van de psychologie en sociologie der primitieve volkeren, en van de cultuurveranderingen in koloniale gebieden.Bibi.: Forschungen auf den Salomo-Inseln und dem Bismarck Archipel (Berlin 1912) ; Die Gemeinde der Bänars (Stuttgart 1921) ; Die menschliche Gesellschaft, 5 dln (Berlin 1931-’35); Economics in Primitive Communities (London 1932); Black and White in East-Africa (London 1935); Koloniale Gestaltung (Hamburg 1939); Der Mensch geringer Naturbeherrschung (Berlin 1950); Des Menschengeistes Erwachen, Wachen und Irren (Berlin 1951). Red. v. Zeitschr. f. Völkerpsychologie und Soziologie, sinds 1932 Sociologus (Berlin 1925-34).
Lit.: W. Mühlmann, R. Th. zum 70. Geburtstage, in: Archiv für Anthropologie, N. F. XXV (Braunschweig 1939); Beiträge zur Gesellungs- und Völkerwissenschaft R. Th. zu seinem 80. Geb.tag gewidmet (Berlin 1950, met bio- en bibliografie). Uitv. uiteenzetting v. zijn leer door hemzelf in: Philosophen-Lexikon, hrsg. v. W. Ziegenfuss u. G. Jung II (Berlin 1950), blz. 717-721.
