(1) Holle a. d. Saale, hoofdstad van Saksen-Anhalt, gelegen in de Russische zone van Duitsland met (1946) 222 505 inw., van wie ca. 95 pct Evangelisch, ligt op een belangrijk spoorwegkruispunt; 24 km ten Z.O. van de stad ligt de luchthaven Skeuditz.
De stad bestaat uit de oude stad op de rechter Saale-oever met voorsteden en de twee voormalige steden Glaucha en Neumarkt en nieuwere wijken, vooral in het Z. Het marktplein, middelpunt van de „Altstadt”, wordt aan drie zijden geflankeerd door het Raadhuis (15de en 16de eeuw), de „Ratskeller” en de „Mariakirche” (16de eeuw, late Gothiek, met 2 koepeltorens, altaarkast, van Luc. Cranach, 15de eeuws doopvont en dodenmasker van Luther), terwijl in het midden de „Roter Turm” een vierkante, 84 m hoge klokke toren (1418-1506) staat. Ten W. van de markt ligt de Halle, waar zich de aloude zoutbronnen bevinden.De Dom (een driebeukige hallenkerk, van 1520-1523 verbouwd door kard. Albr. v. Brandenburg) is vooral van belang door de plastische versieringen (vroege Renaissance) uit 1523-1526 door een meester uit de omgeving van Hans Backoffen. De hiernaast staande vroegere residentie van de Mainzer aartsbisschop is thans geologisch kabinet. Verder zijn bekend de Moritzkerk (Gothische hallenkerk, met hout-, snij- en beeldwerk, uit de 15de eeuw) en de Ulrichskerk (begonnen in 1339). Aan de Saaie liggen de overblijfselen van de Moritzburg, vroeger citadel en residentie der aartsbisschoppen van Maagdenburg (1484-1503 gebouwd, 1637 verbrand), thans stedelijk museum.
Van de nieuwere bouwwerken is te noemen de Luth. kerk. In de noordelijke hiervoor gelegen voorstad Giebichenstadt (alwaar een ruïne van de aartsb. burcht Giebichenstein, 1636 verwoest) ligt op een berghelling de zoölogische tuin (1901).
Halle is in de eerste plaats een industriestad. De oudste tak van bedrijvigheid vormden de salinen en de salinen-arbeiders, de zgn. Halloren, namen vanouds een eigen plaats in. Door haar afhankelijkheid van het aartsbisdom Maagdenburg bleef de stad ten achter bij het opbloeiende Leipzig. In 1814 telde het nog maar 19 000 inw., hoewel het na de inlijving bij Brandenburg, sedert 1693, een universiteitsstad was geworden. Door de Pruisische spoorwegpolitiek, welke met vermijding van het Saksische Leipzig, de belangrijke spoorlijnen Berlijn-München en Frankfort-Breslau langs Halle deed leggen, werd deze stad een belangrijk verkeersknooppunt. De industrie is thans vnl. gebaseerd op de bruinkolen winning in de omgeving, en omvat vooral chemische fabrieken, machinefabrieken (voor mijnen landbouw), electriciteitsen suikerfabrieken.
In vergelijking hiermede is de zoutwinning van zeer ondergeschikte betekenis.
Daarnaast is Halle vooral een onderwijs-centrum. De universiteit telt ca. 2500 studenten. De geneeskundige laboratoria van de universiteit vormen een afzonderlijk met parken versierd stadsdeel. De Universiteitsbibliotheek bevat 393 000 delen, de Bibliotheek der Leopoldinische Karolinische Deutsche Academie der Naturforscher 100000 delen. In het nieuwere stadsgedeelte liggen de door prof. Francke gestichte „Franckesche Stiftungen” (1648), thans stedelijke inrichting.
Hier bevinden zich o.m. gymnasium, Oberschule, boekdrukkerij, boekhandel in verbinding met de Bijbeluitgave Canstein (Bibelanstalt), weeshuis, opleidingsschool voor leraressen. Belangrijk om haar praehistorische verzameling is de Landesanstalt für Vorgeschichte.
Halle dankt zijn oorsprong aan de zout-bronnen, waarbij in 806 een Frankische burcht werd gebouwd. Na een strijd tussen de aristocratische zoutjonkers en de aartsbisschoppen van Maagdenburg veroverde Ernst van Saksen, een der aartsbisschoppen, in 1478 de stad en bouwde sedert 1484 de Mauritsburcht, die echter in de Dertigjarige Oorlog weer verwoest werd. Onder Albrecht V, aartsbisschop van Mainz en Maagdenburg, werd te Halle de Hervorming ingevoerd en in 1541 Justus Jonas als eerste Lutherse superintendent daarheen beroepen. De aartsbisschop verliet nu Halle als residentie en hief het domstift op. Na de Hervorming kwam de stad onder de heerschappij der Hohenzollernse administrateurs van Maagdenburg, die te Halle hun residentie vestigden. In de Dertigjarige Oorlog kwam Halle aan het Huis Saksen (1635), bij de vrede van Munster (1648) aan de keurvorst van Brandenburg.
Frederik III opende in 1693 de universiteit. Bij de vrede van Tilsit werd Halle bij het koninkrijk Westfalen ingelijfd. Sedert 1813 behoorde Halle bij Pruisen tot aan 1945. Thans is ’t ingedeeld bij het land Saksen-Anhalt. In Wereldoorlog II werd Halle zwaar gebombardeerd.
Lit.: G. F. Hertzberg, Gesch. der Stadt H., 3 dln (1889-1892); A. Stein, Die Stadt H. a. d. S. in Bildern aus ihrer gesch. Vergangenheit (1901, 2de dr. 1924); voor de Gesch. der Univ., zie de bibl. v.
W. Erman und E. Hom (1904); E. Neusz, Die Entw. des hall. Wirtschaftsleben vom Ausgang des 18. Jahrh. bis zum Weltkrieg (1924); M.
Sauerlandt, H. a/d S., Stätten der Kultur, dl 30 (1928); S. v. Schultze-Galléra, Die Stadt H., ihre Geschichte und Kultur (1930); P. M. Halm und R. Berliner, Das Hallesche Heiligtum (Berlin 1931); R. Hünicken, Halle in der mitteldeutschen Plastik und Architektur der Spätgotik und Frührenaissance (1450-1550) (1936);,,Der rote Turm”, Sammlung kleiner Schriften zur Kunst- und Kulturgeschichte Halles, uitgeg. door K.
Gerstenberg; R. Hünicken, Gesch. d. Stadt H., I (Halle 1941).
(2), dorp in de Gelderse gemeente Zelhem*, met (1930) 1531 inw.
(3), is een stad in Belgisch Brabant, in de Zennevallei en aan het kanaal Brussel-Charleroi, op vruchtbare leembodem (2950 ha); Halderbos (563 ha). Steengroeven, landbouw, landbouwmarkt, bouwbedrijf, voedings-, metaal-, chemische en lederindustrie, papierfabricage. Inw. (1949): 17 684. Eertijds maakte Halle deel uit van het graafschap Henegouwen. Stadsrechten bekwam het in 1225, zijn wallen in de 14de eeuw. In de 17de eeuw had de stad fel te lijden van de Franse legers, die in 1677 de wallen sloopten; ook van de pest.
Essenbeek werd afzonderlijke heerlijkheid in 1619. Einde 19de eeuw bloeide Halle op door de industrialisering van de Zennevallei. De merkwaardige Gothische St Martinus- of O.L.V.-kerk (1341-1409) bezit een 13de-eeuws Mariabeeld, dat zou hebben toebehoord aan de H. Elisabeth van Hongarije en reeds in de 14de eeuw het voorwerp werd van drukke verering. Nog immer stromen de bede-vaartgangers er heen en in Sept. herinnert het Mariaspel (door Al. Walgrave) aan zijn miraculeuze geschiedenis.
De kerk heeft gebeeldhouwde portalen (17de eeuw), een albasten hoofdaltaar door Jan Mone (1533), een bronzen doopvont (1446), een prachtig tapijt, een rijke kerkschat. Mooi stadhuis in Vlaamse Renaissance (1616). Er vóór staat het beeld van Adr. Fr. Servais, ,,de Paganini van de cello” (1807-1866), die in zijn woning te Halle beroemde musici verenigde.
Lit.: M. van den Weghe, Halle (Antwerpen 1936); Idem, Hallensia (Halle I933~’39, 7 dln); L. Everaert en J. Bouchery, Geschiedenis der stad H. (Dendermonde 1875); A. Louis, De St-Martenskerk te H. (Antwerpen 1936); J. Possoz, L’église de St-Martin de H. (Bruxelles 1936); Justus Lipsius, Historie van O.L.V. van H. (o.a. Brussel 1849; 1ste uitg. 1604).
(4), is een gemeente in de Belgische provincie Antwerpen, op vlakke zandbodem (1250 ha); dennenbossen, landbouw; de spotnaam ,,Mager-Hal” doelt op de schrale bodem. Inw. (1949): 1537. Kasteel.