Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

MUSEUM

betekenis & definitie

is een instituut, dat een verzameling of een belangrijk gedeelte er van bij voortduring in het openbaar belang uitstalt; zijn doel is verzameling en conservering van objecten, wetenschappelijk onderzoek en documentatie, maar ook ontwikkeling van het publiek. Het museum is ontstaan uit de schatkamers van kerken en van wereldlijke autoriteiten en uit de rariteitenkabinetten van liefhebbers.

In beide vond men een mengeling van kostbaarheden, kunstvoorwerpen, naturaliën, zaken van wonderlijke of griezelige aard. Gemeten naar de maatstaf van openbaarheid moet het Brits Museum, Londen (Act of Parliament 1753), het oudste genoemd worden; in het laatst van de 18de en de eerste helft der 19de eeuw volgt de schepping van openbare verzamelingen op vele gebieden van wetenschap, kunst en techniek. Onze tijd geeft een belangrijke verschuiving in de doelstelling te zien: musea zijn ontstaan, welke de collectievorming ondergeschikt maken aan de uitbeelding van een abstract onderwerp en daarbij soms genoegen nemen met reproducties, afgietsels e.d. in plaats van originelen. Zo vormde het Haus der Rheinischen Heimat te Keulen (1926, nu verwoest) een contrast met het geijkte oudheidkundige streekmuseum door een alzijdige uitbeelding van het leven in de Rijnstreek in de vorm van een lopend verhaal met objecten als illustratie. Het was de consequentie van de methode, belichaamd in het Deutsche Museum für Naturwissenschaft und Technik te München (Oskar von Miller, 1903) dat de natuur- en de technische wetenschappen met de industrie in onderlinge wisselwerking laat zien. Typisch voor deze categorie is het Health Museum te Cleveland, V.S. (1940) met modellenreeksen van biologische functies en organen („glazen mens”).

Parijs heeft zijn Palais de la Découverte, dat de fundamentele wetenschappelijke ontdekkingen uitbeeldt en ontstaan is uit de wereldtentoonstelling van 1937. Dit voortkomen uit het tentoonstellingswezen met zijn voorgeschreven looprichting en zijn opzet om een gedachtengang aan het publiek te suggereren, spreekt boekdelen voor dit genre, dat van de naam „museum” soms afstand doet. In Nederland geeft bijv. de afdeling Tropische Producten van het Instituut voor de Tropen te Amsterdam didactische overzichten van de winning en verwerking van allerlei grondstoffen; in de meeste Nederlandse musea overheerst echter de opvatting der collectie, die door de bezoekers naar vele gezichtspunten te interpreteren is.De architectuur der musea ondervindt grote invloed van hun doelstelling. Het alzijdig ontwikkelde museum bevat afzonderlijke zalen voor populaire uitstalling en voor studiecollecties en depots voor vergelijkingsmateriaal. Onderwijs kan in de zalen voor uitstalling onvoldoende geschieden, zodat een leslokaal nodig is. Differentiatie van bureau-, atelier- en expeditieruimten houdt met de arbeid gelijke tred. Slechts enkele musea voldoen aan dit alles; bij vele is met één bepaalde functie het meeste rekening gehouden. De 19de eeuw bouwde voor de „nationale schatten” monumentale musea met een of meer grote galerijen.

Soms waren deze rond een hof gerangschikt waardoor een volledige rondgang mogelijk werd. Waar de collectie-idee sterk sprak en men de verzameling statisch zag, schiep men speciale zalen voor bepaalde objecten, aldus latere geslachten bindende in de ontwikkelingsmogelijkheden. Naast de immer werkzame factoren van monumentaliteit, circulatie, speciale zalen, is gekomen die van de flexibiliteit, vrijheid tot hergroepering in neutrale ruimten. In deze laatste brengt men soms een band van hoge zijvensters aan, waardoor de bezoekers van contact met de buitenwereld worden afgesloten. Waar men meer variatie wil en verveling vreest, brengt men normale zijvensters aan, al doen deze afbreuk aan de mogelijkheden tot groepering der objecten. In ieder geval is zijlicht gewenst, waar driedimensionale objecten worden bekeken.

Bovenlicht wordt veel toegepast in schilderijenzalen, doch daarbij is steeds het bezwaar gevoeld ener ongelijkmatige verlichting der wanden. Dit is opgelost door „thermolux” glas, in twee lagen aangebracht.

De presentatie der objecten is aan gestaag veranderende opvattingen onderhevig. In de kunstmusea wenst men thans de eigen aesthetische waarde van ieder kunstwerk tot uiting te brengen. Vrije ruimte rondom de objecten, symmetrie in de plaatsing en respect voor de proporties der zalen schenken er rust aan het oog en vergemakkelijken het de bezoekers, het gebodene in zich op te nemen. Men gaat soms zover, alle bijschriften te onderdrukken en te volstaan met een nummer dat naar een catalogus verwijst. Sommigen verwerpen deze symmetrie echter als nietszeggend. In musea op andere gebieden worden sinds lang objecten van een zelfde soort in op zichzelf staande wetenschappelijke reeksen bijeen geplaatst.

Dit is een wijze van isolering, welke voor de minder deskundige bezoeker een nachtmerrie is (”het hopeloze van het ongebruikte voorwerp”). Daartegenover stelt men de functionele methode, welke de relatie der voorwerpen tot hun natuurlijke omgeving laat zien, bijv. de wijze waarop werktuigen door de praehistorische mens gehanteerd, wapens en sieraden gedragen werden enz. Hieruit vloeit voort, dat men opgezette dieren toont in een nabootsing van hun omgeving.

Een historische sfeer tracht men — vooral in Amerika — te scheppen door het samenstellen van interieurs met voorwerpen van verschillende herkomst en met nabootsing van de architectuur. Worden de afmetingen der natuurlijke situatie te groot, dan komt het diorama te hulp, d.i. een kijkkast welke door een combinatie van twee- en driedimensionale middelen in valse perspectief de gewenste omgeving suggereert. Van het te grote naturalisme, waardoor het publiek in een zelfde gebouw op verschillende wijzen voor de gek gehouden wordt, keren verschillende musea zich weer af. Zij zoeken de functie uit te drukken door de stand der voorwerpen en sobere toevoegingen of achtergronden welke de toepassing van de objecten duidelijk maken (in het Legermuseum te Stockholm bijv. een grote foto van tirailleurs en tanks in de steppen als achtergrond van moderne gevechtskleding). Het didactische streven deed een nieuwe wijze van presentatie voor thematische uitstallingen ontstaan. Elementen zijn panelen met tekst, grafieken, beeldstatistieken (methode der isotypen, te Wenen ontwikkeld door Otto Neurath), maar ook vernuftige modellen met optisch of acoustisch effect.

Hiermede en met de collecties wordt een betoog opgebouwd, vaak met kleur als bindend element, waarbij de bezoeker zonder moeite moet kunnen overglijden van het lezen van tekst in het zien van beelden en omgekeerd. Het Musée de l’Impressionnisme te Parijs toont in zijn trappenhuis twee composities van tekst en afbeeldingen, welke de geschiedenis en de techniek van deze schilderkunst uitleggen. In de zalen spreken alleen de werken. Het Art Institute te Chicago en het Museum of Modern Art te New York hebben het gewaagd, originele kunstwerken in een dergelijke uitleg op te nemen. Van de wetenschappelijke musea valt het Musée de l’Homme te Parijs te noemen voor de toepassing van „het betoog” en wel op panelen, welke voor aan elke rubriek algemene noties geven.

Museumbezoek wordt tegenwoordig zo gemakkelijk mogelijk gemaakt. Het beperkt aantal bezoekuren van verschillende Skandinavische musea is een uitzondering. Elders (in Gr.-Brittannië bijv.) zijn de tijden van openstelling lang en is de toegang gratis. De UNESCO propageert dit laatste. In Nederland acht men het raadzaam, een klein offer van het publiek te vragen; bijzondere tentoonstellingen moeten uit een hoger entrée gefinancierd worden. Ook in België wordt het wenselijk geacht een gering entreegeld van de museumbezoekers te eisen; de toegang is echter gratis op sommige dagen en uren, terwijl bepaalde categorieën personen en groeperingen van betaling ontslagen zijn.

Algemeen tracht men het bezoek te stimuleren door rondleidingen en afwisselende tentoonstellingen. Het „demonstreren” neemt somtijds de plaats in van het uitstallen. De zelfwerkzaamheid van jeugdig publiek wordt vooral in de V.S. gestimuleerd. Internationaal is een actie gaande, om het museumbezit dienstbaar te maken aan de publieke opvoeding en het schoolonderwijs.

De verwerving van aanwinsten geschiedt thans methodischer dan voorheen. Vooral de wetenschappelijke en technologische musea hebben een systematisch verdeeld plan. De rijkste musea rusten zelf expedities uit om de objecten bijeen te brengen, die het plan moeten vullen. Over de bestemming van oudheidkundige vondsten kan een binnenlandse strijd ontstaan. Hierom en vanwege de financiële gevolgen van concurrentie, is afpaling van ieders arbeidsterrein gewenst. Bij het conserveren en restaureren der aanwinsten komt een zelfde eis van coördinatie naar voren.

Voor herstellingen is kennis van verdwenen ambachtelijke technieken nodig; geschiktmaking voor langdurig bewaren vereist voorafgaand wetenschappelijk onderzoek. Dit laatste moet gepaard gaan aan oudheidkundig inzicht en verschilt daardoor geheel van onderzoek ten bate van het bedrijfsleven. Bekend is het Centraal Laboratorium der Belgische musea te Brussel. Te Londen is in 1950 een Internationaal Instituut voor de conservering van museumvoorwerpen opgericht, waarin Nederland is vertegenwoordigd.

Voor de administratie der collecties is het eerst nodig de vastlegging van het bezit en de herkomst der aanwinsten door inschrijving in een inventarisboek. Het behoud van de identiteit van het voorwerp wordt verzekerd door dit te nummeren. Voor het vastleggen van de gegevens betreffende de voorwerpen en van de latere lotgevallen in het museum kan men „stamkaarten” invoeren, eventueel aan te vullen met documentaire dossiers. Men moet weten wat elke zaal en kast bevat en daartoe boekjes of een kaartsysteem invoeren, geordend volgens de standplaats der objecten. De systematische catalogus volgens „het plan” gerangschikt, is een vraagbaak en een richtlijn voor aankopen en voor thematische uitstallingen. Uitgave van beredeneerde catalogi der collecties is een afzonderlijk wetenschappelijk werk. De procedure voor het verwijderen van museumbezit is meestal ingewikkeld, ten einde eenzijdige waardering van collecties door de directie uit te sluiten en het vertrouwen van schenkers op te wekken.

De bekostiging van musea geschiedt in de V.S. grotendeels uit particuliere middelen. In Europa bestaat bijv. het Tekniska Museum te Stockholm zonder bijdragen van de overheid. Deze laatste onderhoudt of steunt elders vrijwel alle musea. In Nederland behoorden in 1949 32 musea aan het rijk, 76 aan provincie of gemeente, 148 aan stichtingen of verenigingen. De Staat bevordert door zijn machtspositie de coördinatie. Frankrijk bijv. heeft in 1945 aan de directeur des musées de France als hoofd ener inspection générale des musées de province invloed gegeven op de belangrijke musea van schone kunsten, archaeologie en ethnografie (musées classés) en die van plaatselijke betekenis (musées contrôlés). Slechts de grote musea (musées nationaux) vallen hier buiten.

De positie van de museumbeheerder wordt nog beïnvloed door het verleden van dit ambt. Nationaal en internationaal bestaan grote verschillen in behandeling. In Nederland wordt de topfunctie (hoofddirecteur Rijksmuseum) gewaardeerd beneden die van hoogleraar (combinaties van een professoraat met een directeurschap komen voor). In verschillende landen staan de directeuren der grote musea wel op dit niveau; hier en daar ook enkele conservatoren van afdelingen. De functie kent geen vakopleiding en geen normen. Pogingen dit te veranderen worden bemoeilijkt door verschillen in opleiding van gegadigden en geringe plaatsingskansen, doch er is een ontwikkeling.

In 1934 kwam te Madrid een congres van deskundigen bijeen, die een belangrijk overzicht tot stand brachten van het moderne museumbeheer. Frankrijk wijdde op de wereldtentoonstelling van 1937 een sectie aan de museografie. De Ecole du Louvre te Parijs verschaft een opleiding in het beheer van kunstverzamelingen. Het Buffalo Museum of Science, V.S., heeft een cursus van 32 weken in museumbeheer. De Britse Museumsassociation heeft een diploma ingesteld dat tot studie noopt; kleine cursussen geven hieraan leiding. Nu aan het getal der bezoekers zoveel gewicht wordt gehecht, wordt van de museumbeheerder, behalve wetenschappelijke en administratieve arbeid en een smaakvolle wijze van arrangeren, ook een zakelijke aanleg geëist voor propagandavoering, alsmede bijzondere prestaties als architect, graficus en auteur voor didactische exposities.

De V.S. kennen, ter verlichting van de wetenschappelijke ambtenaren, specialisten als o.a. registrar (administratief beheerder) en exhibition-director. In Nederland bestaat sedert 1926 een vereniging van directeuren van Nederlandse musea, genaamd De Museumdag, welke tegenwoordig al het wetenschappelijke personeel van musea toelaat. In 1946 is een International Council of Museums opgericht met een vaste zetel te Parijs (documentatie-centrum in samenwerking met de UNESCO) en nationale comité’s in vele landen. Er zijn drie-jaarlijkse algemene conferenties. De ICOM profiteert van baanbrekend werk, dat onder de Volkenbond werd verricht door het Office international des Musées.

DR R. E. J. WEBER

Lit.: The Museums Journal (tdschr. v.d. Museums Assoc., London, opger. 1889); D. Murray, Museums, their History and their Use, 3 vol. (1904); Julius van Schlosser, Die Kunst- und Wunderkammern der Spätrenaissance (1908); Museographie. Architecture et Aménagement des Musées d’Art. 2 vol. (1935); L. V. Coleman, The Museum in America. 3 vol. (1939); Bulletin van de Kon.

Ned. Oudheidkundige Bond. Zesde serie, sedert 1948; A. Wittlin, The Museum, its History and its Task in Education (1949); Richtlijnen en wenken voor het administratief beheer van Museumverzamelingen; uitg. De Museumdag (1950); L. V.

Coleman, Museum Buildings, a Planning Study (1950); De Nederlandse Musea. Uitg. vanwege het Ministerie van Onderwijs, K. & W. (1938, 2de dr. 1952, in bewerking).

In BELGIË werden sedert het einde van Wereldoorlog II in verschillende steden, maar vnl. te Brussel, tentoonstellingen van vreemd museumbezit (Wenen, München, Berlijn) ingericht, terwijl ruiltentoonstellingen met buitenlandse musea worden aangemoedigd. België is ook vertegenwoordigd in het Int. Instituut voor de conservering van museumvoorwerpen, te Londen. Er bestaat een gemeenschappelijk Fonds der Rijksmusea, voor voorname aankopen, die de gewone begrotingsmiddelen te boven gaan.

Naast het Centraal Laboratorium der Belgische Musea bestaat er ook een Iconographisch Archief voor Nationale Kunst. Een Dienst voor Opgravingen is aan de Kon. Musea voor Kunst en Geschiedenis verbonden; de wetgeving omtrent het eigendom van de gevonden oudheidkundige voorwerpen gaat terug op koning Willem I.

België bezit 10 Rijksmusea en ca 200 musea, die geheel of gedeeltelijk aan provincies, gemeenten, stichtingen of verenigingen behoren. Onlangs is door de zorgen van het ministerie van Openbaar Onderwijs een eerste voorlopige lijst van de Belgische musea aangelegd. De administratieve toestand van sommige dezer inrichtingen is vaak vrij ingewikkeld. Een volledige reorganisatie, gedeeltelijk geïnspireerd op het recente Franse voorbeeld maar aangepast bij plaatselijke toestanden en mogelijkheden, is dan ook in overweging.

DR A. CORBET.

< >