Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

RECHTVAARDIGING

betekenis & definitie

(1, Prot.) of justificatio is een begrip uit de dogmatische theologie, dat met name door de apostel Paulus in zijn prediking aangaande Jezus Christus ingevoerd is, om diens betekenis als middelaar tussen God en mens duidelijk te maken. Hij grijpt daarbij terug op het begrip der gerechtigheid* in het Oudtestamentsich denken: er wordt daarmede vooral dit bedoeld, dat een „rechtvaardig” mens degene is, die religieus en zedelijk „recht voor God” staat.

Ten gevolge van de zonde is er een gebroken verhouding tussen God en mens, het gehoorzaam zijn aan de Wet, d.w.z. het gelovig en daadwerkelijk ingeschakeld zijn in het verbondsbestel van Israël met Jahweh betekent een herstel van deze breuk, de verhouding is weer „heel”, en daarom is er „heil”, integriteit. Nu staat Paulus op het standpunt, dat nimmer de mens van zichzelf uit die verhouding weer in orde kan brengen, maar dat dit uitsluitend door God kan worden gedaan in een volledig vrije daad van begenadiging, een vrijspraak, waarbij de mens, die van zichzelf uit een opstandige en een zondaar is, nu van Godswege tot een rechtvaardige verklaard wordt. God zelf maakt de verhouding weer in orde. Het middel daartoe is Christus. Aan Hem, in Zijn lijden en sterven, voltrekt zich het gericht, dat eigenlijk de mens dodelijk zou moeten treffen, de mens gaat vrijuit en is in zijn geloof (sola fide) aan dit plaatsbekledend lijden vrij, hij is nu voor God gerecht (vgl. Rom. 2 : 13; 5 = 19; 8 : 33 vlg.; Gal. 3 : 10 vlg.).De gehele brief aan de Romeinen staat in het teken van de rechtvaardiging; zowel de R.K. als de reformatorische theologie onderschrijft de centrale betekenis der rechtvaardiging. Het verschil tussen beider opvattingen ligt vooral hierin, dat in de R.K. opvatting het element der ontvankelijkheid en der medewerking des mensen (zij het augustijns inspiratief of thomistisch habitueel) wordt geaccentueerd, terwijl bij de Hervormers het passief element bij de mens op de voorgrond staat. Onder imputatie verstaat men bij de rechtvaardiging het feit, dat God haar aanrekent op Christus* verdienste, zonder dat de mens dit ook innerlijk van zich uit weet; de rechtvaardiging blijft dan uiterlijk of forensisch. Men heeft speciaal Luther deze veruiterlijking verweten. Ten gevolge van de dialectische theologie (Barth *) staat de rechtvaardiging heden ten dage in het Protestantisme weer in het midden der belangstelling.

PROF. DR H. VAN OYEN

Lit.: O. Ritschl, Dogmengeschichte des Protestantismus, 4. Bde (1912 vgg.); A. Ritschl, Die christliche Lehre von der Rechtfertigung und Versöhnung(1895); H. Rückert, DicRechtfertigungslehre auf dem tridentinischcn Konzil (1925).

(2, Rooms-Katholiek). De R.K. leer over de rechtvaardiging of rechtvaardigmaking is in hoofdzaak de volgende: de rechtvaardigmaking bestaat niet in de vergeving van de zonden alleen, noch in de toerekening van Christus’ rechtvaardigheid, maar in de heiliging en vernieuwing van de innerlijke mens door een inwendige, de mens innerlijke rechtvaardigheid, waardoor hij kind van God wordt. De oorzaak, die dit bewerkt, is God en Hij bewerkt dit door de heiligmakende genade; de rechtvaardigmaking is voor ons verdiend door Christus; zij wordt ons meegedeeld door de doop. De rechtvaardigmaking wordt verloren door de doodzonde, wordt vermeerderd wegens de goede werken, kan weer terug worden verworven door boetvaardigheid. Deze bekering geschiedt door Gods genade.

Lit.: H. van Rooyen O.S.Cr., De Genade (in de serie: De Katholieke Kerk; Utrecht 21942); M. J. Scheeben, Natur und Gnade (1861, 161941); Idem, Die Herrlichkeiten der göttl. Gnade (1863, 161941; Nederl. vert.: De heerlijkheden der goddelijke genade (Voorhout 1939); E. Stakemeier, Glaube und Rechtfertigung (Freiburg 1937).

< >