Nederlands geograaf (Dordrecht 2 Dec. 1814 - Arnhem 14 Apr. 1895), studeerde eerst theologie, promoveerde te Leiden in de letteren 1840, werd lector aan de Kon. Militaire Akademie te Breda 1838, hoogleraar in het Hebreeuws, Arabisch, de Hebreeuwse oudheden en exegese van het O.T. te Franeker 1841, in de Oosterse talen, Hebreeuwse oudheden, exegese van het O.T. en wijsbegeerte te Amsterdam 1842.
Daarna was hij 1804-’77 hoogleraar in de land- en volkenkunde van O.-Indië (tan de Rijksinstelling voor de opleiding van Indische ambtenaren te Leiden, 1877-’85 in hetzelfde vak verbonden aan de Universiteit aldaar. Hij is in zijn tijd een der voornaamste beoefenaars geweest van de land- en volkenkunde van Nederlands-Indië.Bibl.: Bekn. Hebr. spraakkunst (Amsterdam 1847); Bijdr. tot de kennis v. d. pol. toestand van Ned. Indië, 2 stkn (Amsterdam 1848); Borneo's Westerafdeeling,geographisch, statistisch, historisch (Zaltbommel 1854-1856); Insulinde, het land van orang-oetan en paradijsvogel (vertaling van het werk van A. R. Wallace, 2 dln, 1870-1871); Java, geographisch, ethnologisch, historisch (3 dln, 1875-1884; 2de dr., bewerkt door J. P.
Snelleman en J. F. Niermeyer, 4 dln, 1896-1907); Ontdekkers en onderzoekers (Leiden 1884).
Lit.: P. A. vanderLith, P. J. V.,in: Jaarboek v. d. Kon. Akad. v.
Wet. (1896); Idem, P. J. V., in: Levensber. Mij Ned. Letterk. (1895/90); Feestbundel.... ter gel. v. zijn 80ste geb.dag P. J. V. aangeboden (Leiden 1894).