hoofdplaats van de Nederlandse provincie Gelderland, eertijds hoofdstad van het graafschap, later hertogdom Gelre, ligt op de rechteroever van de Rijn en aan de voet der diluviale Veluwse heuvels, in een gezonde en mooie, bosrijke streek. De gemeente Arnhem, welke behalve de stad nog het dorp Schaarsbergen omvat, heeft een oppervlakte van 6694 ha en telde op 1 Jan. 1947: 96 051 inw., van wie ruim de helft Prot.
De buurten Plattenburg (in het O.) en Klingelbeek (in het W.) zijn geleidelijk aan de stad vastgebouwd; aan de overzijde van de Rijn ontstond Arnhem-Zuid. Arnhem is een kruispunt van spoorwegen naar Utrecht, Nijmegen, Zevenaar (Duitsland) en Dieren (Apeldoorn en Zutfen); het heeft autobusverbindingen met Oosterbeek-Wageningen-Driebergen, Velp-Dieren-Doesburg, Apeldoorn, Zutfen, Nijmegen en Doetinchem. Daardoor is het een belangrijk middelpunt voor toerisme en vreemdelingenverkeer. Om de prachtige omgeving te behouden heeft de stad verschillende landgoederen aangekocht zoals Sonsbeek in 1899 (500 ha park en bos), Zijpendaal en Warnsborn. Goede autowegen leiden naar alle richtingen. Bij Westervoort leidt een brug voor spoor- en gewoon verkeer over de Geldersche IJsel; in het O. van de stad verbindt sinds 1935 een vaste brug voor wegverkeer de beide Rijnoevers.Arnhem bestaat uit een oude binnenstad, die door vestingwerken was omgeven. De laatste resten daarvan zijn in 1853 verdwenen en veranderd in singels (Eusebius-, St Jansbuiten- en -binnensingel), plantsoenen en pleinen (Velperplein, Konings-, Willems- en Nieuweplein). Het centrum van de oude stad wordt gevormd door de Grote Markt; de Rogge-, Rijn- en Vijzelstraat zijn er de voornaamste winkelstraten. In de 19de en de 20ste eeuw heeft de stad zich sterk uitgebreid, vooral naar het W. en het N., tegen de hoge Veluwerand; verder ook naar het O. in de alluviale vlakte (Arnhemsche Broek en de Stadswaarden), waar ook de nieuwe haven voor de binnenscheepvaart is aangelegd.
In Wereldoorlog II (zie hieronder) is vooral de oude binnenstad door de gevechtshandelingen zo zwaar beschadigd, dat het te bezien staat in hoeverre de historische gebouwen, die zich vnl. om de Grote Markt groepeerden, kunnen worden hersteld. Men vindt deze monumenten hieronder in het kunsthistorische gedeelte.
Sedert de slechting der vestingwerken (vnl. in 1829) en de verbeterde verkeersmiddelen kreeg de stad een grote uitbreiding, terwijl de vestiging van talrijke in Indië rijk geworden lieden veel tot haar ontwikkeling bijdroeg. De toeneming van de bevolking was vooral sedert de tweede helft der 19de eeuw groot. Het aantal bewoners bedroeg in 1811: 9000, in 1822: 10 000, in 1830: 14 000, in 1840: 16 000, in 1870: 32 000, in 1900: 57 000, in 1920: 72 000 en in 1930: 78 000.
Daar Arnhem de hoofdplaats der provincie is vindt men er het provinciaal bestuur, terwijl er verder een gerechtshof, een arrondissementsrechtbank en een kantongerecht gevestigd zijn. Arnhem is de garnizoensstad van het regiment „Prinses Irene”. Een bronwaterleiding voorziet de stad van drinkwater. Naast kerken voor verschillende gezindten zijn er diverse inrichtingen van onderwijs (kunstnijverheid), alsmede ziekenhuizen (Diaconessenhuis, St Elizabethgesticht). Men vindt er verder een Gemeentelijk Museum van Oudheden, een Openbare Gemeentelijke Bibliotheek, een stadsschouwburg en het gebouw Musis Sacrum, centrum van muzikaal leven. Arnhem is zetel van de Gelderse Maatschappij voor Geschied- en Letterkunde (1792); het St-Caeciliaconcert dagtekent van 1591; in 1946 werd de Werkgemeenschap van Arnhemse Kunstenaars opgericht; de Presikhaaf is het internationale esperantocentrum.
Voorts vindt men er de Kema, een grote inrichting voor het keuren van electromotoren enz. In de nabijheid van het park Sonsbeek is de hoofdzetel van de Nederlandse Heidemaatschappij (met museum) gevestigd. In het N. der stad is op de Waterberg het Nederlands Openlucht Museum ingericht. Verder bevindt zich daar een dierenpark. De stad heeft een groot deel van haar bloei te danken aan de bekoorlijke omstreken, met tal van buitenplaatsen, die vele vreemdelingen tot zich trekken: Rozendaal, Velp, Bronbeek (sedert 1863 het Kon. Mil.
Invalidenhuis, geschonken door koning Willem III), Oosterbeek enz. Zij is de voornaamste marktplaats van de Veluwezoom, van de Over-Betuwe en de Lijmers, en drijft in normale tijden een aanzienlijke expeditie- en commissiehandel langs de Rijn op Duitsland. De industrie is er belangrijk; ijzer- en koperwaren, meet- en weeginstrumenten, wagens en rijtuigen, kunstaardewerk, meubelen, band, gebreide goederen en andere kleding (confectie), kunstzijde, leder, bier, zout enz. worden hier vervaardigd en in de handel gebracht. Aan de overzijde van de Rijn ligt een scheepswerf, ten O. van de stad een tinsmelterij, welke van overzee aangevoerd erts verwerkt.
DR H. J. KEUNING
Geschiedenis.
Omstreeks 893 was er reeds een kerspelkerk te Arnhem, welke te zamen met een hofgoederen-complex aan de St Salvator-abdij te Prüm in de Eifel behoorde. Einde 12de eeuw werd er in de nabijheid door den Geldersen graaf een tol geheven, welke in 1222 naar Lobith werd verplaatst. In 1229 noemde de graaf Arnhem „nostrum oppidum”, terwijl in 1233 het „oppidum”, de min of meer versterkte vestiging van neringdoenden en kooplieden, tot „civitas” verheven werd en het recht van Zutfen erlangde. Het stedelijke bestuur bestond tot de zgn. Franse tijd toe uit 12 leden, nl. twee burgemeesters en raden, die allen tevens schepenen waren. Als vertegenwoordigers van den landsheer trad de richter op, die tevens in Veluwezoom als richter fungeerde.
Maximiliaan gaf de stad in 1487 het recht zes gilden te hebben. De gildemeesters verkregen politieke invloed. Naderhand werden zij, evenals de gemeenslieden, gekozen uit de St Nicolaasbroederschap, de schutterijen en de burgerij. Arnhem werd in 1473 de zetel van een der vier raden of hoven, ook wel „schyven” genoemd, welke Karel de Stoute in de vier kwartieren van het Gelderse gebied had opgericht. Keizer Karel V maakte de stad tot regeringscentrum en feitelijke hoofdstad van Gelderland door de vestiging aldaar van het Hof van Gelderland en van de Gelderse Rekenkamer. Zij gold tot het einde van de Republiek der Zeven Geünieerde Provinciën als hoofdstad van het kwartier van Veluwe.
Onder het Koninkrijk werd zij hoofdstad van de provincie Gelderland en zetel van het Provinciaal Bestuur, terwijl er onderscheiden belangrijke Overheidsinstellingen werden gevestigd. De stad Arnhem is lid geweest van het Hanze-verbond; in 1615 was zij voor de laatste maal vertegenwoordigd op de Hanzedag.
Wat de politieke lotgevallen betreft: in 1372 trad Mechteld, oudste dochter van Reinald II, te Arnhem in het huwelijk met Jan, graaf van Blois. Korte tijd daarna werd zij verdrongen door de aanhangers van Willem van Gulik, echtgenoot van haar zuster Maria. Gedurende de twisten tussen hertog Arnold en zijn zoon Adolf is de stad geruime tijd in handen geweest van Willem van Egmond, broeder van hertog Arnold. In 1473 liet Karel de Stoute en in 1484 Maximiliaan zich te Arnhem huldigen. Philips de Schone veroverde de stad in 1502. Van hertog Karel is bekend, dat hij bij verrassing in 1514 bij de St Jansbeek (nabij de voormalige Willemskazerne) binnen wist te dringen, vaak te Arnhem verbleef en aldaar in 1538 overleed. Zijn krijgsoverste Maarten van Rossum liet er het ten dele nog gespaard gebleven Duivelshuis bouwen.
Graaf Jan van Nassau, stadhouder van Gelderland, had te Arnhem zijn zetel van 1578-’80. Tijdens de oorlog van 1672 viel de stad op 17 Juni van dat jaar in Franse handen en bleef bezet tot in 1674. Meer dan een eeuw later, 17 Jan. 1795, bezetten de Fransen de stad opnieuw, waarna zij 30 Nov. 1813 door de Pruisen en Kozakken werd bevrijd.
In Wereldoorlog II bezetten de Duitsers de stad in de morgen van 10 Mei 1940. Tragische gevolgen had de strijd om Arnhem van geallieerde luchtlandingstroepen tegen de Duitsers op 17 Sept. 1944 en volgende dagen (zie hieronder: slag bij Arnhem). Vele gebouwen, w.o. de Grote of St Eusebiuskerk, gingen in vlammen op, terwijl de burgerij de stad moest verlaten, die daarop totaal werd leeggeplunderd. Eerst na de bezetting door de geallieerde troepen, welke 14 Apr. 1945 plaats vond (nadat de 13de de Engelsen bij de Kleefsche Waard de IJsel waren overgestoken), en na de overgave der Duitse legermacht in Nederland op 5/7 Mei d.a.v., konden de bewoners terugkeren.
DR A. J. MARIS
Lit.: „Arnhem zeven Eeuwen Stad”, Officieel Gedenkboek (Arnhem 1933).
Kunsthistorie.
Uit de oorspronkelijke omwalling is nog een fragment van de vestingtoren en een poortje bewaard; van vóór 1357 dateert de in 1440 vernieuwde, door torens geflankeerde en op vierkant plan gebouwde Sabelspoort met kruisgewelf en koepelgewelven. Het oudste kerkgebouw is de in 1944-’45 zwaar gehavende R.K. Sint Walburgiskerk, oorspronkelijk eenschepige kruiskerk met rechte koorafsluiting, op het eind der 14de eeuw van zijbeuken voorzien en een eeuw later met enkele kapellen verrijkt, in 1853 gerestaureerd en uitgebreid. Zij bezit twee fraaie Westtorens en een vierkante traptoren. Het in 1404 gebouwde Sint Agnietenklooster is gesloopt; een deel van de kerk was tot 1944 in gebruik bij de Waalse gemeente, is nu geheel uitgebrand. Ten Z. van de vroegere Sint Maartenskerk verrees sinds 1452 de imposante Grote of St Eusebiuskerk (Ned. Herv.), in 1894 grondig gerestaureerd, grotendeels uit natuursteen opgetrokken, driebeukig met een kapel en dwarspand uit de 16de eeuw; van de sierlijke Westertoren dateerde het onderste deel uit 1470, de volgende uit 1550 en 1650; de toren is door de oorlogshandelingen geheel vernield.
Omtrent dezelfde tijd (1470) ontstond de St Eusebiuskapel. Het Zuidportaal bevatte laat-gothisch beeldhouwwerk. De kerk had een fraaie eiken preekstoel, een vrij goed 18de-eeuws orgel, een marmeren graftombe van Karel van Gelder (overl. 1538) met een zilveren kistje, waarin zijn hart werd bewaard, 16de-eeuwse gewelfschildering in de zijbeuken en muurschildering in de St Eusebiuskapel en de kooromgang. Het in 1539-1546 gebouwde Duivelshuis was eenmaal de woning van den benachten Maarten van Rossum en werd later Raadhuis-, het gebouw is eind 19de eeuw in de oorspronkelijke vroeg-Hollandse Renaissancestijl gerestaureerd en in 1838 door het stadsbestuur in gebruik genomen. Fraai zijn de bakstenen gevel (18de eeuw) en de voordeur, de schoorstenen in de Voor- en de Regentenkamer van het in 1583 opgerichte Burgerweeshuis. Uit de 17de en 18de eeuw dateerde de nu vernielde ambtswoning van den Commissaris van de Koningin (mooi binnenwerk: schoorsteen, behang, betimmering, tuinkamer). De vroegere Lutherse kerk, met een zwaan als …tekst ontbreekt.
(tekst ontbreekt) …krachten. Ook twee compagnieën van de iste Luchtlandingsbrigade, ter versterking naar de verkeersbrug gezonden, slaagden er niet in de brug nog te bereiken; evenals de resten van het 1ste en 3de bat. van de 1ste Parachutistenbrigade liepen zij vast in straatgevechten te Arnhem. Het gros van de 1ste Luchtlandingsbrigade had in de nacht van 17-18 Sept. herhaaldelijk contact met den vijand, die tot de landingsterreinen trachtte door te dringen.
Volgens het algemeen plan zou de 4de Parachutistenbrigade de 18de ’s morgens aankomen, doch, door het slechte weer in Engeland opgehouden, arriveerde zij eerst in de namiddag. Opnieuw werd nu een poging gedaan, de verdedigers van het bruggenhoofd te hulp te komen en de resten van de in Arnhem vastgelopen bataljons weer vlot te krijgen; het 11de Parachutistenbataljon met nog twee andere compagnieën werd hiervoor bestemd. Na hevige gevechten, waarbij twee compagnieën, op enkele manschappen na, geheel buiten gevecht werden gesteld, bereikte deze troep o.a. de omgeving van het St Elizabeth-ziekenhuis, maar op 1 km van de brug liep ook deze onderneming definitief tussen de huizen vast.
Het operatieplan voor de British 1st Airborne Division had uit twee gedeelten bestaan:
a. het bezetten van de bruggen en het vormen van een half cirkelvormig bruggenhoofd met de oprit van de verkeersbrug als centrum;
b. het bezetten van een stelling langs de buitenrand van de stad, met beide flanken de Rijn rakende, ten einde den vijand de toegang tot de stad uit het N. te ontzeggen.
Het element verrassing moest worden benut en inderdaad was het gelukt, zich vast te zetten op en nabij de noordelijke oprit van de verkeersbrug; daarna echter hadden de Duitsers, nu gealarmeerd, de nagezonden Engelse bataljons weten te beletten de brug te bereiken. De taak, bedoeld sub b, was toegedacht aan de 4de Parachutistenbrigade met een kern van de 1ste Luchtlandingsbrigade. Door ongunstig weer waren kostbare uren verloren gegaan en toen dan ook eerst Maandagmiddag 18 Sept. onmiddellijk na de landing de beschikbare bataljons oprukten, hadden de Duitsers tegenmaatregelen genomen met het gevolg, dat de Engelsen in bosgevechten ernstige verliezen leden en er niet meer in slaagden de noordelijke toegangswegen naar Arnhem af te sluiten. Op 19 Sept., ’s middags, landde een klein deel van de Poolse Parachutistenbrigade met zweeftoestellen op een terrein ten N. van de spoorbaan bij Wolfheze. Door krachtig vijandelijk vuur ging het landen met verliezen gepaard; de Polen werden ter versterking gezonden naar de bataljons, welke in de bossen ten W. en N.W. van Arnhem hevige Duitse aanvallen hadden te doorstaan en werden hier onmiddellijk in het gevecht geworpen. Zij konden de kansen echter niet doen keren.
Generaal Urquhart begreep nu, dat het oorspronkelijke operatieplan niet meer uitvoerbaar was. Hij besloot de pogingen, langs de buitenrand van Arnhem een stelling te bezetten, op te geven en gaf de 4de Parachutistenbrigade bevel zich op de heuvels tussen Oosterbeek en Arnhem terug te trekken. Deze manoeuvre ging echter weer gepaard met ernstige verliezen en de zeer verzwakte troep kon zich ook daar niet meer handhaven en moest tot onmiddellijk nabij Hartestein worden teruggenomen. Door deze nieuwe verliezen werd het ook onmogelijk de mannen op de noordelijke oprit van de verkeersbrug te hulp te komen; dezen waren voortaan aan hun lot overgelaten. Toch dachten zij er niet aan, op te geven, steeds hopende dat het Engelse 2de leger toch nog zou komen opdagen. Met alle middelen werden ze door de Duitsers bestookt; ook vliegtuigen werden tegen hen ingezet.
Met de dag werd het bruggenhoofd kleiner; ten slotte was niet meer te beletten dat Duitse tanks over de brug kwamen. Er bleven nog ± 100 man over, die stelling hadden onder de brug, waar ze tegen de vijandelijke vuurwerking waren gedekt. Van hieruit werden nog tegenstoten ondernomen, en ook wist men nog de ladingen te verwijderen, welke de Duitsers trachtten aan te brengen om eventueel de brug te vernielen. Uitgeput, zonder voedsel en zonder een schot munitie, moest men de weerstand eindelijk opgeven. Het gros der brugbezetting was gesneuveld, de rest werd gevangengenomen; niet één soldaat echter viel ongewond in handen van den vijand.
De divisie-commandant had inmiddels door de hem nog ter beschikking staande mannen een verdedigende opstelling laten innemen rondom Hartestein, zuidwaarts verlengd langs Oosterbeek tot de rivier, welke positie hij hoopte te kunnen houden tot het Britse leger, dat al enige dagen over tijd was, hem zou bereiken. De 21ste, ’s middags, daalde het gros van de Poolse Parachutisten brigade ten O. van Driel in de Betuwe, nadat het wegens slecht weer twee lange dagen in Engeland was opgehouden. Bij de landing werden reeds verliezen geleden en de neerkomende manschappen moesten zich onmiddellijk te weer stellen tegen vijandelijke aanvallen. Slechts ongeveer 250 Polen slaagden er ’s nachts na veel moeite in met behulp van een rubberbootje de noordelijke oever te bereiken, waar zij zich onder de bevelen stelden van generaal Urquhart. De druk van de Duitsers was toen echter te groot; de ingenomen stelling werd meer en meer ingedrukt en het voedsel werd zeer schaars. Vliegers waagden zich in het vijandelijk afweervuur en wierpen voorraden af, waarvan echter het meeste in Duitse handen viel, aangezien de door de Engelsen nog bezette terreinoppervlakte uiterst gering was geworden.
Een ogenblik leefde de hoop nog op, toen op de zuidelijke rivieroever een afdeling verscheen van het Dorsetshire Regiment, deel uitmakende van de 43ste divisie, die de Guards Armoured Division door Nijmegen was gevolgd en door de Duitse stellingen in de Betuwe had weten heen te breken. De afdeling werd echter niet door meer troepen gevolgd; ook deze hoop was dus ijdel. Toch werd nog tot 25 Sept. stand gehouden. In de namiddag viel het besluit voor de terugtocht over de rivier, welke ’s avonds te 10 uur aanving. Onder dekking van zwaar artillerievuur van het Britse 2de leger uit de Betuwe, dat de aandacht der Duitsers enigszins afleidde, werd in diepe duisternis naar de rivier gemarcheerd. De overtocht met de weinige bootjes vorderde slechts langzaam; velen, het wachten moe, zwommen daarom door het koude water naar de overkant.
Van de ongeveer 9000 man die in de omgeving van Arnhem waren geland, keerden er aanvankelijk slechts ruim 2000 terug binnen de Engelse linies te Nijmegen. Anderen, door de bevolking verborgen gehouden, konden later nog volgen. Het gros was gesneuveld of omgekomen en een deel gewond en gevangengenomen.
GEN. MAJ. D. A. VAN HILTEN
Lit.: De Militaire Spectator, Jan. 1946; The Army Quarterly, Jan. 1945; Military Review, Mei 1945; Current Reports from Overseas No. 69; Eisenhower’s Own story of the war.