is een stad en gemeente in de Nederlandse provincie Noordbrabant met een oppervlakte van 5687 ha en (31 Dec. 1947) 85 805 inw., waarvan ca 10 pct Prot. en go pet R.K. De bodem bestaat voor het grootste deel uit zand, en is in het landelijke deel van de gemeente voor ca 42 pct als bouwland, voor 38 pct als grasland en voor 20 pct als tuingrond in gebruik.
De stad Breda is gelegen aan de Weerijs of Aa en aan de Mark, waarvan het benedenste deel is vergraven tot het Markkanaal, dat de stad met het Wilhelminakanaal verbindt en voor 400-tons schepen bevaarbaar is. Breda is door spoorwegen met Roosendaal, Tilburg en Lage Zwaluwe verbonden en vormt een knooppunt van autobusverbindingen. De gemeente omvatte vroeger de stad Breda en de grond door de nu ten dele gesloopte vestingwerken ingenomen.
De stad werd van 1355 tot 1410 ommuurd door Jan van Polanen, die aan de N.W.-zijde een kasteel bouwde. Zowel kasteel als stad werden sinds 1536 onder Hendrik van Nassau vergroot; door Menno van Coehoorn werd de stad door nieuwe vestingwerken omgeven, die in de 19de eeuw zijn gesloopt. De stad heeft zich thans ver buiten deze oude begrenzing uitgebreid, en de gemeente is ook door verschillende annexaties herhaaldelijk vergroot: laatstelijk in 1942 met delen van Princenhage, Teteringen en Ginneken. De dorpen Princenhage en Ginneken zijn thans met Breda vergroeid.
De industrieën zijn vnl. in het N. van de stad gelegen; de zuidelijke delen van de stad zijn meest villawijken, die haar met Ginneken doen vergroeien. Het voornaamste gebouw van de stad is de in de I5de-i6de eeuw gebouwde O.L. Vrouwekerk in Gothische stijl, sedert 1637 door de Protestanten in gebruik, met de hoogste toren (85 m) van Noord-Brabant en met grafmonumenten van Jan van Polanen, Engelbert I en Jan van Nassau, graaf Engelbert II van Nassau (gest. 1504) en Chimburga van Baden.
Breda is een belangrijke garnizoensplaats en de omgeving leent zich uitstekend voor militaire oefeningen. Afwisselend met heide is hier een rijkdom aan bossen, zoals het Mastbos en Ulvenhoutsebos. Verder heeft ook het Liesbos veel aantrekkelijks. De aanwezigheid van deze bossen draagt er in belangrijke mate toe bij om Breda een gewild vacantie- en toeristenverblijf te doen zijn.
De industrie, in hoofdzaak aangewezen op waterwegen en spoorbaan, bevindt zich dan ook vnl. ten N. van de stad. Door uitbreiding van industrieterrein en havenbedrijf is belangrijke fabrieksindustrie aanwezig (machines, kunstzijde, apparaten, chocolade en suiker). De bij uitstek voor de tuinbouw geschikte gronden aan de oevers van de Mark riepen spoedig daarmee verband houdende industrieën in het leven, zoals groenten- en vruchtconservenfabrieken. De landbouw heeft voldoende reden van bestaan.
Door het aanwezig zijn van een goede schouwburg, toneel-, muziek- e.d. verenigingen, bibliotheken, volksuniversiteit, musea en goede sportterreinen enz. staan het culturele leven en de sport op hoog peil.
Geschiedenis.
De naam Breda wordt in 1125, misschien reeds 1116 genoemd; die van het kasteel het eerst in 1190. Het is dan nog een dorp, maar spoedig heeft het enige stadsrechten gekregen, het oudst bekende handvest dateert van 1252. Dan neemt het snel in betekenis toe als marktplaats voor de omgeving met enige nijverheid: in 1321 krijgt het een monopolie van de lakenverkoop in de „baronie”. Pas in de 15de eeuw heeft het een verderstrekkende betekenis gekregen, doordat het kasteel bewoond werd door de Nassaus.
In de daarop volgende eeuw werd het een belangrijke vesting, zowel door het kasteel als door eigen versterkingswerken; deze werden eerste ten volle uitgebreid en gemoderniseerd door prins Maurits en tussen 1625 en 1637 door de Spanjaarden. Als vesting behield Breda zijn betekenis in de 17de eeuw, maar niet meer na 1715 door het Barrièretractaat, dat de verdedigingslinie naar de Franse grens verlegde. In de 19de eeuw had de vesting nog eens een bijzondere betekenis tijdens de mobilisatie met de Belgische Opstand (1830-1839), waarvan Breda het middelpunt was. Volgens de wet op de vestingen werd het na 1870 ontmanteld.
De stad is dan ook meermalen het object van krijgsbedrijven geweest. In 1577 werd zij door troepen van Hohenlohe namens de prins bezet en tekende dan ook de Unie van Utrecht, zoals enige andere Brabantse steden, maar in 1581 verrasten Spaanse troepen namens Parma de stad, die na urenlange straatgevechten in hun handen overging. De krijgsbedrijven van Maurits begonnen met de herovering van deze stad in 1590: in Mrt van dat jaar drong Héraugières met een 70-tal soldaten in een turfschip verstopt het kasteel binnen, overrompelde dit en overmeesterde van hier uit ook de stad. Nu werd het een uitgangspunt van strooptochten der Staatsen, zoals de Spanjaarden van daar uit Antwerpen vóór 1585 bedreigd hadden.
De stad werd 11 maanden belegerd door Spinola (1624-1625) en na de dood van Maurits, die tevergeefs gepoogd had haar te ontzetten, in Juni 1625 aan de Spanjaarden overgegeven. In 1637 wist Frederik Hendrik ze na drie maanden weer te veroveren. Direct gevaar dreigde eerst weer in 1793, toen de Franse republikeinse legers België geheel hadden bezet en Staats-Brabant binnenvielen: zij bezetten Breda, waar de voorstanders van het nieuwe zegevierden. Spoedig daarop moesten zij terugtrekken, maar in Jan. 1795 keerden zij onder Pichegru weer en bezetten opnieuw de stad.
Breda is ook meermalen de zetel van onderhandelingen geweest. Eerst in 1566, toen het als woonplaats van de prins vanzelf middelpunt van het adelsverzet was. Vervolgens in 1575, toen er onderhandelingen werden gevoerd tussen Requesens en de prins van Oranje over een vrede met de opstandelingen, welke onderhandelingen door de laatsten werden afgebroken (Mrt-Juni 1575), omdat Requesens niet wilde toegeven en speciaal op het punt van de godsdienst onverzoenlijk bleek; aan de Calvinisten wilde hij slechts het recht geven met hun bezittingen het land te verlaten. Ten slotte werd hier de Vrede van Breda gesloten in 1667.
Het kasteel der Nassaus werd in 1826 bestemd tot Kon. Militaire Academie.
Een bijzondere rol speelde Breda nog in Wereldoorlog II. In Mei 1940 waren Franse troepen door België opgerukt naar westelijk Noordbrabant en Zeeland. Het waren hoofdzakelijk delen van de iste lichte gemechaniseerde divisie, behorende tot het Franse 7de leger van generaal Giraud. Na aanvankelijk verkennend in oostelijke richting te zijn voorwaarts gegaan, moesten de Fransen weldra, ten gevolge van de Duitse opmars, in westelijke richting terug.
De commandant van de iste lichte gemechaniseerde Franse divisie besloot in de vroege morgen van 12 Mei nog stelling te nemen aan de Mark, in het N. aangeleund aan gevechtswaardige Nederlandse troepen. Hierbij zou de achter de Mark geprojecteerde frontlijn van de Fransen dwars door Breda komen te lopen. In verband daarmede werd Breda geëvacueerd en begon de uittocht der Bredase bevolking vnl. in de richting Antwerpen. Weerstand hebben de Fransen aan de Mark echter niet meer geboden.
Bevreesd door de snel oprukkende Duitsers te worden afgesneden, trokken zij overhaast terug, ook in de richting van Antwerpen, waarbij de terugvloeiende legeronderdelen zich als het ware mengden onder de vluchtende Bredase bevolking, die op deze wijze eveneens het slachtoffer werd van de luchtaanvallen der Duitsers op de terugtrekkende Franse troepen. In 1944 werd Breda op 29 Oct., nagenoeg zonder strijd, bevrijd door de Poolse tankdivisie van het 1ste Canadese leger.
Baronie van Breda
was voorheen een bezitting van het Huis van Oranje, en werd ingesloten door de meierij van ’s-Hertogenbosch (bij Tilburg), de meierij van Turnhout, het graafschap Hoogstraten, het Land-van-Rijen, het baljuwschap van Zuidholland (Geertruidenberg, Zevenbergen enz.), het markgraafschap Bergen op Zoom (bij Wouw) en de tegenwoordige Belgische provincie Antwerpen. Oudtijds was het een heerlijkheid, die ontstond door de verdeling van het graafschap Strijen, behorend onder Leuven, later een leen van Brabant. De heerlijkheid werd in 1290 gesplitst, het ene deel, de stad Breda en de oostelijke helft kwamen aan Raso van Gaveren, de westelijke helft (Bergen op Zoom) aan Gerard van Wezemale, heer van Quabeek. De heerlijkheid Breda werd in 2326 aan hertog Jan III van Brabant verkocht en deze verkocht haar weer aan Willem van Duvenvoorde, die haar afstond aan zijn halfbroer Jan van Polanen, heer Van der Lek.
Door het huwelijk van Johanna van Polanen met Engelbert van Nassau in 1403 kwam Breda aan de graven van Nassau, die de titel van baron van Breda hebben gevoerd. Het erfde van de laatste baron, René van Chalons op prins Willem van Oranje en van hem op zijn drie zoons, Philips Willem (tot 1618), Maurits en Frederik Hendrik. Door de omwenteling van 1795 werden de domeinen van de prinsen van Oranje als heren van Breda gevoegd bij ’s lands domeinen, maar bij de wet van 26 Mei 1816 kwam prins Frederik der Nederlanden in het bezit (ook voor zijn wettige mannelijke nakomelingen) van de goederen in de rentambten van Breda, Niervaart, Oosterhout, Steenbergen, Zevenbergen en Zwaluwe, welker zuivere opbrengst toen op ƒ190 000 werd geschat. Onder de baronie hoorden ook de heerlijkheden Roosendaal en Oosterhout.
Vrede van Breda
(31 Juli 1667) maakte een einde aan de tweede Engelse oorlog. De onderhandelingen werden in Mei te Breda geopend, nadat Frankrijk op vrede tussen de zeemogendheden had aangedrongen en Zweden bemiddelend was opgetreden. Engeland was tot onderhandelen bereid door de geleden verliezen en in de hoop op een a.s. onenigheid tussen Frankrijk en de Republiek over de Zuid. Nederlanden; de Republiek wilde vrede, ook om haar zware schuldenlast.
Breda was gekozen door Engeland (in de baronie van Breda), nadat dit van Den Haag (waar intriges met de Oranjes gemakkelijk zouden zijn) had moeten afzien. De voornaamste onderhandelaar van onze zijde was Van Beverningk, die geheel in overeenstemming met De Witt handelde. Als grondslag was al dadelijk aangenomen: behoud van de bestaande toestand, doch Engeland aarzelde, vooral omdat Lodewijk XIV met dit land onderhandelde en aanstalten maakte de Zuidelijke Nederlanden te bezetten (z Devolutie-oorlog). Toen Franse troepen die streken binnendrongen (21 Mei), maakte De Witt het plan Engeland tot een spoedige vrede te dwingen en dit slaagde door de tocht naar Chatham (20-22 Juni); 40 dagen later was de vrede getekend.
Hij bepaalde, dat beide partijen het veroverde zouden behouden, d.w.z. wij behielden Suriname en verder het enige eiland, dat Engeland in Oost-Indië bezat: Poeloe Roen; Engeland daarentegen behield Cabo-Corso en Nieuw-Nederland. Wat de handel betreft, behaalde de Republiek enig voordeel: een scheepvaart- en handelsverdrag werd gesloten en de Acte van Navigatie gewijzigd, zodat Nederlandse schepen waren uit Duitsland en de Zuid. Nederlanden in Engeland mochten invoeren. Wat het vlagstrijken betreft, bleef het verdrag van 1662 gehandhaafd.
Terecht kon de vrede door De Witt ,,een glorieus tractaat” worden genoemd.
DR H. A. ENNO VAN GELDER
Lit.: z De Witt, Johan; speciaal: N. Japikse-Pagès, Louis XIV et la guerre anglo-hollandaise, Revue hist. (1908); P. Geyl, Oranje en Stuart (Utrecht 1939), blz. 345 vlg.