(Hebreeuwse taal) behoort tot Kanaänitische groep der Semietische talen, waarvan daarnaast als oudere talen of dialecten vooral bekend zijn geworden:
a. het Amorietisch (en wel door eigennamen enz. op de kleitabletten tijdens de eerste dynastie van Babylon, ca 1700 v. Chr. en door de glossen enz. voorkomende in de brieven van Kanaänitische vorsten van ca 1360 v. Chr., die in het archief van El-Amarna gevonden zijn);
b. het Phoenicisch (en wel het Noordphoenicisch of Oegarietisch door de oorkonden in alfabetisch spijkerschrift, die in Ras Sjamra zijn opgegraven, en het Zuidphoenicisch, bekend door tal van oorkonden, die in de kuststeden Tyrus, Sidon, Byblus en omgeving en ook in de Phoenicische koloniën, zoals Carthago en Marseille voor de dag zijn gekomen) ; en
c. het Moabietisch (bekend door het opschrift van koning Mesja van Moab).
De taal der oude Israëlieten en van hun in het O.T. verzamelde letterkunde wordt dan ook in het O.T. zelf nu eens taal Kanadns (Jesaja 19 : 18), dan weer Joodse taal (II Kon. 18 : 26 w.) genoemd; de naam Hebreeuwse taal komt het eerst voor in de inleiding tot het boek Sirach en in het N.T., waar echter daarmede ook de toen gebruikelijke Aramcsc * landstaal wordt aangeduid (bijv. Handel. 22 : 2). Buiten het O.T. zijn weinig overblijfselen van het oude Hebreeuws in de vorm van inscripties teruggevonden, waarvan het meest bekend is de inscriptie, die in 1880 in de onderaardse kanaalschacht van Siloah bij Jeruzalem werd ontdekt (uit de 8ste eeuw vóór Chr.); voorts een soort kalender, die in Gezer werd opgegraven; op scherven met inkt geschreven brieven en documenten uit Lachisj, en tal van namen enz. op zegels en munten. De geschriften van het O.T. zelf omvatten een periode van ruim één millennium (ca 1300-300 v. Chr.). Desondanks zijn de taalkundige en dialectische verschillen slechts gering, hetgeen ook zijn oorzaak vindt in de nivellerende werkzaamheid van de Masoreten (z Mas o ra) en hun voorlopers. Opvallend zijn ook de geringe afwijkingen in de boekenrollen, die enige jaren geleden in een grot in de buurt van het oude Engedi zijn gevonden.
Deze taal nu reflecteert in haar zinsbouw het best het oude Semietische taaltype. Het Hebreeuws heeft een vaste woordorde, waarbij weinig verschil wordt gemaakt tussen hoofd- en bijzinnen, het heeft een grote stilistische soepelheid en het bekoort door het beeldenrijke gebruik van een vrij grote woordenschat: in dit opzicht het midden houdende tussen de verwante Semietische talen, nl. het Akkadisch, het Aramees en het Arabisch. In Palestina is het sedert de 4de eeuw v. Chr. langzamerhand door het Westaramees verdrongen. De bijbelboeken Ezra en Daniël zijn reeds gedeeltelijk in het Aramees geschreven; onder sterke invloed van het Aramees staat o.a. een boek als Prediker(Ecclesiastes). Omstreeks het begin van onze jaartelling was het Hebreeuws als volkstaal verdwenen, hoewel de schriftgeleerden zich ervan bij voortduring als geleerde taal bedienden voor hun godsdienstige en geleerde literatuur.
Om het O.T. heen heeft zich zo de exegetische literatuur van de Misjna in het Hebreeuws gevormd, het oudere gedeelte van de Talmud, die in zijn jongere toelichtingen (de Gemara) in een Aramees dialect is geschreven. Het Oudhebreeuws letterschrift werd in die eeuwen hoe langer hoe meer vervangen door het zgn. kwadraatschrift, waarvan de bijgaande tabel de vormen en namen der 23 letters biedt; de namen zijn aan de Phoeniciërs ontleend en (met bepaalde wijzigingen) door de Grieken overgenomen.
Door dit schrift worden slechts de medeklinkers aangeduid, terwijl de klinkers door de lezer moesten worden aangevuld. De grondslag van de grammaticale behandeling van het Hebreeuws is dus de vocalisatie of punctuatie, d.w.z. de vastlegging van de gebruikelijke uitspraak door bij de consonanten gevoegde puntjes of streepjes, wat zonder (zij het dan ook aanvankelijk primitieve) grammaticale overwegingen niet mogelijk was. Dat er reeds in de eerste eeuwen na onze jaartelling verschillende grammaticale scholen bestonden, blijkt ook uit het feit, dat er verschillende punctuatiestelsels bestonden: nl. het in onze drukken gebruikelijke „onder-lineaire” der school van Tiberias en twee „boven-lineaire”, waarvan de zgn. Babylonische de belangrijkste is. De voortzetting van deze studiën vormt het werk der Masoreten, waardoor de tekst van het O.T. tot in de kleinste bijzonderheden zijn vaste vorm verkreeg. Een echt wetenschappelijk karakter begon de Hebreeuwse taalkunde door de invloed van de Arabische taalgeleerden in de middeleeuwen te verkrijgen, van wier werk de middeleeuws Joodse grammatica afhankelijk is.
Van deze grondleggers der Hebreeuwse grammatica moeten worden vermeld Jehoeda Chajoeg (ca 1020), Abraham ibn Ezra (ca 1150) en David Kimchi (ca 1200). Onder de Christelijke humanisten wordt terecht Johannes Reuchlin (gest. 1522) als de voorloper beschouwd, die zich in hoofdzaak, evenals alle grammatici van de volgende tijd tot Johann Buxtorf (gest. te Bazel in 1629), nog aan de oude Joodse overlevering en methode hield. Een nieuw tijdperk brak aan, toen onder de invloed van de studie der verwante Semietische talen (vooral weer het Arabisch en het Syrisch en sinds het eind van de 19de eeuw ook het Akkadisch) de gezichtskring hoe langer hoe ruimer werd. Vooral Albert Schultens (gest. 1750), N. W. Schroeder (gest. 1798) en E.
Scheidius (gest. 1794) wisten in Nederland het Arabisch aan de Hebreeuwse taalstudie dienstbaar te maken. In het begin van de 19de eeuw verwierf zich de grootste verdiensten, zowel voor de grammatica alsook voor het lexicon: W. Gesenius (overl. te Halle in 1842), voorts Duitse geleerden als J. Olshausen, F. Böttcher, H. G.
A. Ewald, B. Stade, F. E. König, E. Kautzsch en in onze dagen G.
Bergstrasser, voorts H. Bauer in samenwerking met de Zweedse geleerde P. Leander, en voor het lexikon de Zwitser L. Kohier.
Teken Naam Uit-
spraak Teken Naam Uit-
spraak
א Alef , 2 ם / מ1 Mēm m
ב Bēt b ן / נ Noen n
ג Gīmel g ס Sāmech s
ד Dālet d ע Ajin , 3
ה Hē h ף / פ1 Pē p
ו Wāw w ץ / צ¹ Sadē s (scherp)
ז Zājin z ק Kōf k (sterk)
ח Chēt ch ר Rēsj r
ט Tēt t (sterk) ש Sīn s
י Jōd j ש Sjīn sj
ך / כ Kaf k ת Tāw t
ל Lāmed l
1 Teken aan het einde van het woord; 2 glottisslag; 3 bepaalde keelklank
Met bewonderenswaardige energie hebben de Zionisten in de jonge staat Israël het Hebreeuws als spreektaal en schrijftaal aanvaard en voor de behoeften van het moderne leven en denken uitgebreid en ontwikkeld. Dit moderne Hebreeuws, dat binnen weinige tientallen jaren weer tot omgangstaal en tot taal van de nieuwe letterkunde en wetenschap is geworden, heeft zich in ruime omvang aan de structuur en de zinsbouw der Westerse talen aangepast. Door de hoge vlucht, die de Nieuwhebreeuwse taal- en letterkunde heeft genomen, neemt de oude taal van de Bijbel weer met ere haar plaats in onder de moderne levende talen.
PROF. DR F. M. TH. DE LIAGRE BÖHL
Lit.: J. H. Kramers, De Semietische talen (Leiden 1949); Z. S. Harris, Development of Canaanite Dialects (New Haven 1939); J. Nat, Hebreeuwse Grammatica (3de dr., bewerkt door J.
J. Koopmans, Leiden 1945); W. Gesenius, Hebräische Grammatik, (28ste ed. bewerkt door E. Kautzsch, Leipzig 1909; 29ste ed. door G. Bergsträsser, Leipzig 1918 en 1929); H. Bauer en P.
Leander, Historische Grammatik der hebräischen Sprache des Alten Testaments (Halle 1918 vlg.); P. Joüon, Grammaire de l’hébreu biblique (Rome 1923); Mayer Lambert, Traité de grammaire hébraïque (Paris 1931); K. Albrecht, Neuhebräische Grammatik (München 1913); M. H. Segal, A Grammar of Mishnaic Hebrew (London 1927). Het grondleggendelexicologische werk is nog steeds W.
Gesenius, Thesaurus Linguae Hebraicae (3 dln, Leipzig 1829-1858) en diens beknopter Hebräisches Handwörterbuch zum Alten Testament, waarvan de 17de ed., bewerkt door F. Buhl, in 1949 werd herdrukt, terwijl L. Köhler, Lexicon in Veteris Testamenti Libros (verschijnt sedert 1948 in afleveringen bij E. J. Brill te Leiden, met vertalingen in het Duits en het Engels) zelfstandig van aard is. Voor het moderne Hebreeuws is het grondleggende werk: Elieser ben Jehuda, Thesaurus totius Hebraitatis (12 dln verschenen, Berlijn, sinds 9de dl Jeruzalem 19101946).
Over de nieuwste letterkunde zie: S. Halkin, Modem Hebrew Literature, Trendsand Values (1950).