Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

OPENBARE ORDE

betekenis & definitie

De term openbare orde komt voor in verschillende artt. van het Burgerlijk Wetboek, bijv. art. 1373 en in art. 14 der wet, houdende Algemeene Bepalingen der wetgeving van het Koningrijk van 15 Mei 1829 (Stbl. no 28), bepalende „Door geen handelingen of overeenkomsten kan aan de wetten, die op de publieke orde of goede zeden betrekking hebben, haar kracht ontnomen worden”. Hier zijn met wetten betreffende de openbare orde bedoeld die wettelijke regels waarvan belanghebbenden niet vermogen af te wijken, het zgn. dwingend recht (ius cogens), in tegenstelling tot de regels van regelend of aanvullend recht (ius dispositivum), die gelden voor zover partijen in haar overeenkomst niet anders hebben bepaald.

Het is, indien de wet zelf hieromtrent niets vaststelt (zoals bijv. in artt. 160, 195, 782, 1637 u, 1638 1 en vele andere van het B.W.), een dikwijls niet gemakkelijke vraag van wetsuitlegging of een bepaald artikel dwingend dan wel aanvullend recht bevat.In het internationaal privaatrecht doet de term openbare orde dienst om die nationale regels aan te duiden die door een bepaalde staat van zulk fundamenteel belang geacht worden, dat ze moeten worden toegepast ook indien naar de algemene regels of beginselen van het internationaal privaatrecht van die staat, het vreemde recht de rechtsverhouding beheerst.

Lit.: Paul Scholten, Algemeen Deel, 2de dr. (1934), blz. 26 v.v.; R. D. Kollewijn, Het beginsel der openb. orde in het int. priv. recht, diss. Amsterdam (1917).

De vijfde titel van het Wetboek van Strafrecht bevat de misdrijven tegen de openbare orde, waaronder te verstaan is de maatschappelijke veiligheid en rust. Het zijn de misdrijven, die niet rechtstreeks gericht zijn tegen de veiligheid van de staat of de werking van zijn organen, noch gericht zijn tegen lijf of goed van enig bepaald persoon. Onder deze titel zijn misdrijven van zeer verschillend karakter samengebracht, zoals opruiing (bevattend volgens art. 131 het in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag opruien, waarop straf staat van ten hoogste vijf jaar gevangenis), het verspreiden van opruiende geschriften (art. 132 W.v.Sr.), het openbaar aanbod inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om een strafbaar feit te plegen (art. 133 W.v.Sr.), de poging tot uitlokking (art. I34bis W.v.Sr.), het niet kennis geven van samenspanning tot bepaalde ernstige delicten (art. 135 W.v.Sr.) of van het voornemen van iemand om bepaalde delicten te plegen (art. 136 W.v.Sr.), openbare belediging van het openbaar gezag of van een bepaalde volksgroep (artt. 137a-d W.v.Sr.), huisvredebreuk (art. 138 W.v.Sr., z huisrecht), deelneming aan een misdadige vereniging (art. 140 W.v.Sr.), openlijke geweldpleging (art. 141 W.v.Sr.), rustverstoring (art. 142 W.v.Sr.), verhindering of verstoring van openbare vergaderingen (artt. 143-144 W.v.Sr.), of van godsdienstige bijeenkomsten (artt. 145-146 W.v.Sr.), smalende godslastering (artt. 147-1473 W.v.Sr.) en misdrijven betreffende graven en lijken (artt. 148-151 W.v.Sr.).

Lit.: Simons-Pompe, Leerb. v. h. Ned. Strafr., 2de dl, 6de dr. (Groningen-Batavia 1941), blz. 243 v.v.; Noyon-Langemeijer, Het Wetb. v. Strafr., 2de dl, 5de dr. (Arnhem 1949), blz. 104 v.v.

< >