is een term die in het Nederl. burgerlijk recht meestal in de negatieve verbinding „in strijd met de goede zeden” voorkomt en van belang is (zie o.a. de artt. 194, 935, 938, 1290, 1690 B.W.1. Zo bepaalt art. 1371 dat een „overeenkomst uit een ongeoorloofde oorzaak aangegaan, krachteloos is” en art. 1373 dat „een oorzaak ongeoorloofd is wanneer dezelve bij de wet verboden is of wanneer dezelve strijdig is met de goede zeden of met de openbare orde”; positief echter luidt art. 14 Wet houd.
Algem. Bepal. : „Door geene handelingen of overeenkomsten kan aan de wetten die op de publieke orde of goede zeden betrekking hebben haar kracht ontnomen worden”. Art. 3 van de Wet van 22 Apr. 1855 Stbl. 32 op het regt van Vereeniging en Vergadering verklaart tot verboden verenigingen onder meer „elke vereeniging, welke ten doel heeft aanranding of bederf der goede zeden”.Het begrip „goede zeden” doelt op dat wat op een bepaalde tijd en plaats als maatschappelijk betamelijk en oirbaar wordt beschouwd. Uiteraard laat de vaststelling wââr in een bepaald geval de juiste grens van het nog toelaatbare ligt, aan de rechter een zekere vrijheid van oordeel. Er kan hierover verschillend gedacht worden binnen hetzelfde land op verschillende tijden (vgl. de rechtspraak over het opzet contract d.i. een bepaalde afspraak om concurrentie uit te sluiten bij aanbestedingen; ook wordt bijv. verschillend gedacht over de vraag of grote onevenredigheid der prestaties bij een wederkerige overeenkomst op zichzelf al in strijd kan zijn met de goede zeden) en in dezelfde tijd in verschillende landen (zo geldt huwelijksbemiddeling tegen loon als geoorloofd in Nederland, in andere landen vaak niet). Zeer verschillend is vroeger en wordt thans gedacht over de vragen die in dit verband kunnen rijzen met betrekking tot de vrije keuze van godsdienst of de vrijheid om al of niet (met zeker persoon) te trouwen of te hertrouwen, van woonplaats of beroep te veranderen, zijn stem uit te brengen, zijn overtuiging te uiten, enz.
PROF. MR H. R. HOETINK
Lit.: Asser-Van Goudoever, Verbintenissenrecht (1913), blz. 352-361 ; C. J. J. M.
Petit, Overeenk. in strijd met de goede zeden, diss. Leiden (1920); H. R. Mezger, Stipulationes contra bonos mores, diss.
Göttingen (1929) ; Julien Bonnecase, La notion jurid. de bonnes mœurs, sa portée en droit franç., in: Etudes de droit civil à la mémoire de Henri Capitant (1939) ; Zeno Oprea, Essai sur la notion de bonnes mœurs dans les obligations en droit civil allemand (Thèse Paris 1935).