of onzijdigheid in het volkenrecht is de toestand waarin een staat zich bevindt die, in de gewapende strijd van andere mogendheden, zich onthoudt van elke opzettelijke bevoordeling van de ene boven de andere oorlogvoerende. Neutraliteitsrecht is het geheel van normen, die de betrekkingen tussen de oorlogvoerende en de niet aan de oorlog deelnemende staten regelen, en wel voor zoveel die betrekkingen van die welke in vredestijd bestaan afwijken. De onzijdigheid bestaat in de grond slechts met het goedvinden van een staat.
Zij kan het gevolg zijn van verdragsbepalingen bijv. inzake permanente onzijdigheid (zie hierna permanente neutraliteit) of non-agressie (z non-agressiepact), in welk geval de onzijdigheid een plicht is geworden.Eerst in de nieuwe geschiedenis is de onzijdigheid tot een rechtsverhouding geworden, die de oorlogvoerenden in zoverre moeten eerbiedigen, dat zij tegen onzijdige staten geen oorlogshandelingen mogen ondernemen, terwijl die verhouding anderzijds de onzijdige staten de plicht oplegt zich van elke opzettelijke werkzaamheid ten voor- of nadele van een der oorlogvoerende partijen te onthouden. Nu hebben beide, zowel de oorlogvoerende als de onzijdige staat, belangen, welke het neutraliteitsrecht in evenwicht dient te houden. Wijzigende omstandigheden zijn oorzaak, dat deze belangen zich steeds in andere gedaante en omvang voordoen. Let men slechts op de ontwikkeling van de oorlogseconomie tot de totale vormen welke zij tijdens Wereldoorlog II heeft aangenomen, of op de ontwikkeling van oorlogswapens en -technieken, dan is de betekenis van de wijziging van omstandigheden en belangen duidelijk. Dit betekent echter ook, dat de inhoud van het neutraliteitsrecht eveneens voortdurend' aan verandering onderhevig is. Enige nuancering, bijv. zgn. welwillende neutraliteit of gequalificeerde neutraliteit of non-belligerentie, is evenwel met de neutraliteit niet te verenigen. Van welwillende of gequalificeerde neutraliteit is sprake, indien een staat uit sympathie of ingevolge verdrag één der oorlogvoerenden bijzondere voordelen verleent, maar overigens zijn neutraliteitsplichten nakomt.
De volkenrechtelijke verplichtingen, welke uit de neutraliteit voortvloeien, zijn in enkele internationale verdragen vastgelegd en vinden verder haar grond in het gewoonterecht. Zij hebben in de eerste plaats slechts op de neutrale staten zelf betrekking, en pas door deze en in mindere mate op hun onderdanen. De voornaamste van de bovenbedoelde verdragen zijn twee door de Tweede Haagse Vredesconferentie op 18 Oct. 1907 aangenomen tractaten (Stbl. 1910, no 73), nl. het verdrag no V, betreffende de rechten en verplichtingen van onzijdige mogendheden en personen in geval van oorlog te land (Landonzijdigheidsverdrag) en het verdrag no XIII, betreffende de rechten en verplichtingen van onzijdige mogendheden in geval van oorlog ter zee (Zeeonzijdigheidsverdrag).
Voorts zijn in de Declaratie van Parijs van 16 Apr. 1856 (Stbl. 1908, no 325) voorschriften omtrent kaapvaart, blokkade, buitrecht en contrabande opgenomen, welke mede voor de onzijdige handel over zee betekenis hebben. Ook de Londense Zeerechtdeclaratie van 26 Febr. 1909 bevatte belangrijke regels van neutraliteitsrecht ter zee. Hoewel deze verklaring nooit werd geratificeerd (Nederlandse goedkeuringswet Stbl. 1911, no 237), vonden de regels aanvankelijk wel toepassing; zij konden echter tegen de ontwikkeling der gebeurtenissen tijdens Wereldoorlog I geen stand houden. Van beperkt belang is het zgn. Pan-Amerikaanse Zeeonzijdigheidsverdrag, vastgesteld te Havana op 20 Febr. 1928 en bekrachtigd door enige Middenamerikaanse republieken en — met voorbehoud — door de V.S.
Het karakter van het neutraliteitsrecht, als compromis tussen de steeds zich wijzigende belangen van oorlogvoerenden en onzijdigen, vereist een voortdurend objectief tegen elkander afwegen van die belangen en een aanpassen door herziening der normen. Geschiedt dit niet, dan is moeilijk te verwachten, dat belligerenten de door de onzijdigen aan het neutraliteitsrecht ontleende rechten onder alle omstandigheden eerbiedigen. Sedert 1907 heeft een zodanige aanpassing niet plaatsgevonden en de Wereldoorlogen I en II hebben dan ook weer duidelijk te zien gegeven, dat er geen enkele zekerheid bestaat, dat de bij verdrag vastgelegde of aan de gewoonte ontleende rechten der neutralen door de oorlogvoerende mogendheden, die er belang bij hebben ze te schenden, worden ontzien.
Bij het uitbreken van een oorlog plegen de onzijdig gebleven mogendheden de door haar toe te passen neutraliteitsregels af te kondigen in zgn. neutraliteitsverklaringen of -proclamaties. Daarin worden dan zowel internationaal vastgestelde gedragsregels voor de staten en de daaruit voor de onderdanen voortvloeiende verplichtingen bekendgemaakt, als bijzondere regels, welke de afkondigende staat in acht wenst te nemen. Sommige landen (Engeland, Italië) hebben neutraliteitswetten, waarin de verplichtingen van hun onderdanen in geval van onzijdigheid zijn omschreven.
De voornaamste rechten en verplichtingen van oorlogvoerenden en neutralen zijn in grote lijn de navolgende. Het onzijdige gebied is onschendbaar. Dit houdt in, dat er te land, te water, noch in de lucht vijandelijkheden, van welke aard ook, mogen worden ondernomen of geduld. De onzijdige staat is verplicht die, zo nodig met wapengeweld, af te weren. Doortocht van troepen der belligerenten anders dan van zieken en gewonden is niet geoorloofd.
Een ernstige schending van dit beginsel was in de aanvang van Wereldoorlog I de Duitse inval in België en Luxemburg. Tijdens Wereldoorlog II heeft Zweden de doorreis van Duitse militaire verlofgangers van en naar Noorwegen en zelfs de doortocht van een gehele Duitse divisie van Noorwegen naar Finland toegestaan. Grensoverschrijdingen voor het plegen van geïsoleerde gewelddaden, arrestaties enz. zijn eveneens verboden. Een ernstig geval van schending van de Nederlandse souvereiniteit heeft zich in Nov. 1939 voorgedaan, toen Duitsers op Nederlands gebied nabij Venlo een Nederlandse en een Britse onderdaan gevangen namen en dezen naar Duitsland voerden. Op het gebied van onzijdige staten binnengedrongen troepen moeten worden ontwapend en geïnterneerd (z internering, 1, volkenrecht). Doorvoer van oorlogsmaterieel zonder militair geleide en anders dan onder convooi kan worden toegestaan.
De enkele doorvaart (passage inoffensif, simple passage) van belligerente oorlogsschepen door de territoriale zee wordt door het Zeeonzijdigheidsverdrag niet als een schending van de neutraliteit beschouwd. Onzijdige staten kunnen echter anders bepalen; aldus Nederland in de neutraliteitsproclamaties van 1914 en 1939 en sedert Wereldoorlog I vele andere neutraal gebleven staten. De neutrale staat mag zijn gebied niet lenen voor steunpunten van militaire (maritieme) operaties, noch voor troepenwerving, installaties voor het overbrengen van berichten of waarschuwingen of voor vliegtuig- of scheepsuitrusting (j Alabamageschil) van de oorlogvoerenden. Wereldoorlog II heeft op deze verboden belangrijke inbreuken te zien gegeven (geallieerde militaire bases op de Azoren; Britse, later Amerikaanse militaire bezetting van Ijsland; bezetting van Groenland door Amerikaanse troepen).
Oorlogsschepen der oorlogvoerenden genieten in de havens der onzijdige staten een internationaal gebruikelijk asyl voor 24 uur en kunnen er voorts levensmiddelen tot het maximum van de normale voorraad in vredestijd en brandstof tot een bepaalde hoeveelheid innemen (nl. voldoende om de dichtstbijzijnde haven van de eigen partij te bereiken) en de zeewaardigheid na averij, door welke oorzaak ook ontstaan, herstellen.
Met het oog op haar eigen veiligheid mag de neutrale mogendheid het aantal tegelijk toe te laten oorlogsvaartuigen beperken.
Deze regels zijn opgenomen in het Zeeonzijdigheidsverdrag. Bepaald is er voorts, dat hetzelfde schip binnen een termijn van drie maanden niet een tweede maal in een haven van dezelfde mogendheid van brandstof mag worden voorzien. Dit regime is gebaseerd op het gebruik van steenkool als brandstof. Sedert de totstandkoming van het Zeeonzijdigheidsverdrag (1907) is vloeibare brandstof de steenkool vrijwel geheel gaan vervangen. Dit maakt het bunkeren in neutrale havens veel minder noodzakelijk. Wanneer, zoals bijv. met Nederland tijdens Wereldoorlog I en in de aanvang van Wereldoorlog II het geval was, de neutrale haven in de onmiddellijke nabijheid van havens van beide oorlogvoerenden ligt, is voor het innemen van levensmiddelen en brandstof geen reden.
De Nederlandse neutraliteitsproclamatie van 1914 verbood het dan ook voor het gebied van het Rijk in Europa. In de neutraliteitsproclamatie van 1939 is dit verbod ook voor de Overzeese Gebiedsdelen van toepassing gemaakt. Het herstellen of vermeerderen van de bewapening en het aanvullen van de bemanning zijn niet geoorloofd.
De onderdanen van onzijdige staten kunnen tegen de gevolgen van de oorlogstoestand, voor zover zij zich in het gebied van de oorlogvoerende partijen of op het oorlogstoneel ophouden, niet worden beschermd. De onzijdige mogendheden hebben het recht van vertegenwoordiging bij de oorlogvoerenden, als in vredestijd, en voorts het recht de bescherming van de belangen van onderdanen van oorlogvoerenden bij de vijandelijke regeringen op zich te nemen (z beschermelingschap). Verder heeft de onzijdige staat het recht van bemiddeling (z médiat ie), van vrij verkeer van neutrale onderdanen met de onderdanen van ieder der oorlogvoerende partijen, van convooi. De oorlogvoerenden hebben voorts het recht van angarie (.e droit d’angarie), onderzoek (z droit de visite), en neming en confiscatie van contrabande. Op de onzijdigen rust ten slotte de verplichting aan beide partijen de handel toe te staan.
MR L. V. LEDEBOER
Lit.: J. Wijnveldt, Neutraliteitsrecht te land (’s-Gravenhage 1917): H. L. Hammarskjöld, La neutralité en général (Bibliotheca Visseriana, III; Leiden 1924) ; J. B. W hit ton, La neutralité et la Société des Nations (Recueil des cours de l’Académie de droit international de La Haye, dl 17; Paris 1928); P.
Michaïtidès, La neutralité et la Société des Nations (Paris 1933); N. Politis, La neutralité et la paix (Paris 1935) ; Neutrality, its History, Economies and Law (4 dln, New York 1935-1936); E. von Waldkirch u. E. Vanselow, Neutralitàtsrecht (Stuttgart 1936); W. P. J.
A. van Royen, Analyse du problème de la neutralité au cours de l’évolution du droit des gens (La Haye 1938) ; Chang Hung Yeh, Déclaration de guerre et déclaration de neutralité (Paris 1941); S. Maffert, L’évolution de la neutralité de 1914 à la guerre de 1939 (Paris 1943) ; I. Fabela, Neutralité (Paris 1949) ; J. P. A. François, Handboek van het volkenrecht (dl 2, Zwolle 1950).
Gewapende neutraliteit noemt men de houding van een onzijdige staat, die door het concentreren van troepen of op andere wijze zijn bereidheid te kennen geeft zich met wapengeweld tegen een schending van zijn neutraliteit of zijn daaruit voortvloeiende rechten te verdedigen (zoals bijv. Nederland en Zwitserland tijdens beide Wereldoorlogen).
In de geschiedenis is als Eerste Gewapende Neutraliteit bekend het, als gevolg van de verklaring van Catharina II van Rusland van 28 Febr.-io Mrt 1780, tot stand gekomen verbond tussen Rusland, Denemarken en Zweden tot afweer van aanslagen op de neutrale handel ter zee gedurende oorlogen tussen de grote zeemogendheden; in het bijzonder was het tegen de methoden van Engeland tijdens de Noordamerikaanse Vrijheidsoorlog (1775-1783) gericht. Met de Republiek der Verenigde Nederlanden hebben de meeste zeemogendheden de beginselen van het verbond aanvaard. Aan het eind van 1800 werd het tussen Rusland, Denemarken en Zweden vernieuwd onder de naam Tweede Gewapende Neutraliteit. Door een medio 1801 tussen Engeland en Rusland gesloten verdrag, gevolgd door verdragen van Engeland met andere mogendheden, waarbij gedeeltelijk werd teruggekomen op de beginselen van het verbond van 1800, is dit in de practijk niet van veel betekenis geweest.
MR L. V. LEDEBOER.
Lit.: J. Teller, Die bewaffnete Neutralität (Borna - Leipzig 1916); F. Piggott en G. W. T. Omond, Documentary History of the Armed Neutralities of 1780 and 1800 (London 1919); G.
J. Kulsrud, Armed Neutralities to 1780 (The American Journal of International Law, 1935, vol. 29, nr 2).
Permanente neutraliteit noemt men de toestand, waarin een staat of gebied zich bevindt, waaraan, hetzij door een zelfstandige handeling (IJsland), hetzij door een verdrag, geheel of gedeeltelijk, voor altijd de onzijdigheid is opgelegd of verzekerd. Zij werd dan veelal door de medeverdragsstaten gegarandeerd. Geneutraliseerde staten zijn gedurende een oorlog onzijdig; zij moeten dus ook de vereiste maatregelen nemen om hun neutraliteit te handhaven. Bij verdrag ontstond de permanente onzijdigheid, bijv. voor Zwitserland (1815), Chablais en Faucigny (Frans Savoie; 1816), België (1839), de Ionische Eilanden (1863), Luxemburg (1867), de Kongostaat (1885), het Suezkanaal (1888), de Panamakanaalzone (1901), Ijsland (1918), Bosporus en Dardanellen (1923) en de internationale zone van Tanger (1928). Voor leden van de Verenigde Naties is permanente onzijdigheid niet mogelijk wegens de verplichting der leden om, onder bepaalde omstandigheden, bij een conflict tussen derden-staten niet in een houding van neutraliteit te volharden. Thans is Zwitserland de enige nog permanent neutrale staat.
De politieke gronden, die tot neutralisering aanleiding hebben gegeven, en de mate der neutralisering waren voor elk geval verschillend. Voor Zwitserland werd door het Congres van Wenen (1815) de permanente onzijdigheid erkend als een oud beginsel van werkelijk belang voor geheel Europa. In 1920 werd het land met behoud van de permanente onzijdigheid tot de Volkenbond toegelaten. Van de Verenigde Naties is Zwitserland wegens het vasthouden aan zijn neutraliteitspositie geen lid kunnen worden.
Voor België werd de permanente neutraliteit door verdragen tussen dit land en de grote mogendheden (1831) en tussen deze en Nederland (1839) als bufferstaat tussen Pruisen en Frankrijk vastgesteld. Na Wereldoorlog I is zij vervallen. De Kongostaat heeft zich op grond van een voorbehoud in de Congo-akte (Berlijn 1885) voor permanent onzijdig verklaard. Voor Ijsland geschiedde zulks bij een wet van 30 Nov. 1918.
MR L. V. LEDEBOER
Lit.: P. Schweizer, Gesch. d. Schweiz. Neutralität (Frauenfeld 1895); M. Huber, Das Neutralitätsrecht in seiner erreichten Gestaltung (Zürich 1908); E. Descamps, L’état neutre à titre permanent (Paris - Bruxelles 1912); S.
Richter, Die Neutralisation von Staaten (Berlin - Leipzig 1913); K. Strupp, Die Neutralisation und die Neutralität Belgiens (Gotha 1917); A. Sottile, Nature juridique de la neutralité à titre permanent (Catane 1920); G. Ekdahl, La neutralité perpétuelle avant le pacte de la S. d. N. (Paris 1923); R. Dollot, Essai sur la neutralité permanente (Recueil des Cours de l’Académie de droit international de La Haye, dl 67, Paris 1946); V.
Vögeli, Völkerbund und Neutralität. Grundzüge der Schweiz. Auseinandersetzung von 1919/1920 (Schwartzenbach 1949); D. Robert, Étude sur la neutralité suisse (Zürich 1950).
Neutraliteitspolitiek noemt men de internationale politiek van een land, gericht op het onzijdig blijven in de belangenconflicten van andere staten. Een staat kan deze politiek voeren door zich permanent neutraal te verklaren (Ijsland 1918), bij overeenkomst permanente neutraliteit te verkrijgen of gewaarborgd te zien (België, Luxemburg, Zwitserland), dan wel zonder meer onzijdigheid tot grondslag van zijn buitenlands beleid te nemen (Nederland tot na Wereldoorlog II). Nederlandse staatslieden meenden, met het oog op de eisen van het politiek evenwicht in Europa, in de zelfstandigheid en ongereptheid van Nederland groter voordeel te zien dan in aanvaarde verplichtingen tot neutraliteit. Men sprak in Nederland dan ook wel vair Nederlands zelfstandigheidspolitiek. Inzake zijn neutraliteit heeft Nederland nooit verplichtingen willen aangaan. Een aanbod van Hider in een rijksdagrede van 30 Jan. 1937 en een Brits-Frans plan van Jan. 1939 tot garandering van de onaantastbaarheid van het Nederlandse territoir zijn beide afgewezen.
Wereldoorlog II en de daarop volgende internationaal-politieke gebeurtenissen hebben de onhoudbaarheid van de neutraliteits- of zelfstandigheidspolitiek voor Nederland aangetoond. Door zijn toetreden tot de Organisatie van de Verenigde Naties, Brussels pact, Atlantisch pact enz. heeft Nederland radicaal van die politiek afstand gedaan.
MR L. V. LEDEBOER
Lit.: B. M. Telders, Nederlands onzijdigheid. Grondslagen en gevolgen (’s-Gravenhage 1939).