De moderne oorlog eist een zeer sterke economische krachtsinspanning. Als gevolg hiervan moet het economisch proces geheel worden omgebogen in de richting van oorlogsproductie.
De straffe centralisatie die daarvoor nodig is en de verlegging van de goederen- en geldstromen, welke uit de eenzijdige gerichtheid van de productie voortvloeit, noemt men oorlogseconomie. Deze laatste heeft dus enerzijds betrekking op de organisatie van de economie (economische orde) en anderzijds op het verloop van het economisch proces, welke in oorlogstijd beide specifieke kenmerken vertonen.De primaire taak van de economie in geval van oorlog is het vrijmaken van zoveel mogelijk hulpmiddelen voor de militaire behoeften. Om dit te bereiken moet het civiele verbruik aanzienlijk worden ingekrompen. Dit geschiedt door rantsoenering van goederen, zowel in de productie- als in de consumptiesfeer, beperking van de niet-militaire investeringen en van de niet-militaire invoer.
Door de vermindering van de voor civiel verbruik beschikbare hoeveelheid goederen daalt de gemiddelde levensstandaard, met name wanneer niet langer geput kan worden uit de bij' de intrede van de oorlogstoestand aanwezige voorraden. De toenemende schaarste dwingt ook tot het in gebruik stellen van alle aanwezige productiemiddelen, zodat er in een oorlogseconomie in het algemeen volledige werkgelegenheid heerst. Aan de andere kant gaat de kwaliteit van het productie-apparaat veelal achteruit door roofbouw en verminderd onderhoud, hetgeen in een later stadium de productiviteit doet dalen.
De ontwikkeling in de financiële sfeer vormt het spiegelbeeld van de ontwikkeling in de physieke sfeer. Als gevolg van de sterk toenemende uitgaven voor het militaire apparaat moet de staat over een belangrijk grotere koopkrachtstroom beschikken.
Een volledige dekking van de oorlogsuitgaven door belastingen is onmogelijk, omdat deze dan zo hoog zouden moeten zijn, dat de productieve inspanning in belangrijke mate zou verslappen en fraude sterk in de hand zou worden gewerkt. Men ziet dan ook in oorlogstijd steeds een sterke stijging van de staatsschuld, zowel op korte als op lange termijn.
Voor zover financiering van de oorlogsuitgaven plaats vindt door geldcreatie, neemt de koopkracht in handen van het publiek toe, waartegenover een vermindering van de voor civiel verbruik beschikbare goederenhoeveelheid staat. Dit leidt tot een algemene prijsstijging, met het grote gevaar dat de artikelen voor dagelijks levensonderhoud ondanks de rantsoenering toch buiten het bereik van de lagere-inkomensklassen komen te vallen. Om dit gevaar te voorkomen worden deze goederen door middel van prijsbeheersing van overheidswege kunstmatig laag in prijs gehouden. Doordat de productie van deze artikelen dan echter minder lonend wordt, moet de prijsbeheersing zich ook uitstrekken tot de grondstoffen en andere productiemiddelen (met name ook de lonen), alsmede tot luxegoederen, welke met behulp van dezelfde grondstoffen kunnen worden geproduceerd, voor zover deze productie althans niet door middel van het rantsoeneringssysteem van grondstoffen of productieverboden wordt beperkt of onmogelijk gemaakt.
De oorlogseconomie wordt dus naar de organisatorische zijde gekenmerkt door een beheersing van staatswege van alle belangrijke onderdelen van het economisch proces: productie, consumptie, arbeidsmarkt, geld- en kapitaalmarkt, in- en uitvoer en prijsvorming. In de Westerse landen nadert men tijdens de oorlog de totaal centraal geleide huishouding. De tekortkomingen van deze economische orde komen in oorlogstijd niet zo sterk naar voren, omdat een groot deel van de voortbrenging (de oorlogsproductie) op één doel is gericht, zodat er in zoverre geen prioriteitsprobleem bestaat.
Eerst na de oorlog manifesteert zich een chaotische situatie op economisch gebied, hoewel de wortels hiervan in de economische politiek en het verloop van het economisch proces tijdens de oorlog moeten worden gezocht. Als gevolg van deze ontredderde toestand op economisch gebied is er geruime tijd nodig voor het herstel van evenwichtige verhoudingen, zowel in de binnenlandse als in de internationale economie.
Ter illustratie worden enkele gegevens vermeld over de oorlogseconomie in de belangrijkste landen tijdens beide Wereldoorlogen.
Gedurende Wereldoorlog I had men nog geen ervaring met een straf centraal geleide economische orde. De oorlogseconomie moest vrijwel geheel uit het niet worden geschapen, omdat op het moment van uitbreken van de oorlog de economische politiek nog in overwegende mate liberaal was georiënteerd. De controle over het economisch leven was dan ook nog niet zo totaal als tijdens Wereldoorlog II. In Duitsland heeft men de oorlogseconomie het verst doorgevoerd. De belangrijkste rol speelde daarbij Walther Rathenau , die op grond van zijn ervaringen in deze periode op de idee is gekomen, dat ook in vredestijd het economisch proces planmatig door de Overheid moet worden geleid, ten einde allerlei storingsverschijnselen te vermijden. Het woord plan-economie stamt ook uit deze tijd.
De verschillende aan de oorlog deelnemende mogendheden hebben niet alleen uit eigen kracht geput ten behoeve van hun oorlogsinspanning. Speciaal de Geallieerden zijn elkaar met leningen te hulp gekomen. Aanvankelijk Frankrijk, later Engeland en ten slotte vooral de V.S. hebben belangrijke bedragen verstrekt aan de armere bondgenoten. Aan het eind van de oorlog bleken de V.S. zelfs aller crediteur te zijn geworden.
Een indruk van de relatieve druk der oorlogsinspanning in Wereldoorlog I verkrijgt men door de oorlogsuitgaven te vergelijken met het nationale inkomen. De bedoelde percentages luiden voor enkele der belangrijkste landen als volgt:
OORLOGSUITGAVEN GEDURENDE WERELDOORLOG I GEMIDDELD PER JAAR ALS PERCENTAGE VAN HET NATIONALE INKOMEN
Duitsland 51
Engeland. 63
Verenigde Staten 26
Een vergelijking van de financieringswijze der oorlogsuitgaven doet zien, dat Duitsland in belangrijker mate dan Engeland een beroep heeft gedaan op geldcreatie (kortlopende leningen) en in veel geringer mate op belastingen.
Het prijsniveau was aan het eind van de oorlog in beide landen ongeveer verdubbeld.
Tijdens Wereldoorlog II was de oorlogseconomie veel verder geperfectionneerd. Men wist het economisch proces steviger onder controle te houden, terwijl bij de rantsoenering meer rekening gehouden werd met allerlei nuanceringen bij de verbruikers en bij de prijsbeheersing met de opbouw van de kostprijzen der verschillende producten. Ook het prijsniveau als geheel werd beter in bedwang gehouden, terwijl men een groter deel der oorlogsuitgaven uit belastingen wist te financieren. Organisatorisch gezien was het stelsel eveneens veel meer verfijnd.
In Duitsland was de economische orde van de machtsaanvaarding der nazi’s af straf centraal georganiseerd. De oorlogseconomie bestond daar dus reeds in vredestijd. In de V.S. heeft men verschillende centrale organen voor de beheersing van het economisch leven gecreëerd, die met grote bevoegdheden werden uitgerust. In Engeland werd de oorlogseconomie meest door de bestaande departementen gedirigeerd, waarbij echter door de vorming van coördinerende interdepartementale commissies een sterke samenbundeling werd bereikt. Ook internationaal werd er een apparatuur voor het gezamenlijk gebruik van hulpbronnen geschapen. Er werden nl. intergeallieerde organen ingesteld voor de scheepvaart, voor de verdeling van oorlogsmaterieel, grondstoffen en voedingsmiddelen en voor de ontwikkeling van de productie van essentiële goederen.
Verder zorgde de Amerikaanse leen- en pachthulp (lend-lease) voor de ondersteuning der minder draagkrachtige bondgenoten. Duitsland verzekerde zich eveneens van additionele hulpbronnen door de inschakeling der bezette gebieden in zijn oorlogseconomie. Als gevolg hiervan vertoonden ook deze laatste landen alle kenmerken, die bij een oorlogseconomie behoren.
Voor de relatieve druk der oorlogsuitgaven tijdens Wereldoorlog II zie men de volgende cijfers.
OORLOGSUITGAVEN GEDURENDE WERELDOORLOG II GEMIDDELD PER JAAR ALS PERCENTAGE VAN HET NATIONALE INKOMEN IN 1941
Duitsland 73
Engeland 46
Verenigde Staten 29
Het cijfer voor Duitsland demonstreert de belan grijke bijdrage van de bezette gebieden tot de Duitse oorlogsinspanning. Uit eigen kracht zou Duitsland namelijk niet bijna 3/4 van zijn nationaal inkomen hebben kunnen gebruiken voor de oorlogvoering.
Bij het bezien van de financiële bronnen van de oorlogsuitgaven blijkt, dat Engeland opnieuw een belangrijk groter deel uit belastingen heeft bekostigd dan Duitsland. De V.S. nemen een middenpositie in.