Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NAR

betekenis & definitie

(van Oudhoogduits narro, d.i. gek, dwaas), oorspronkelijk aanduiding van elke willekeurige dwaas, thans alleen nog gebruikt als historische term ter aanduiding van de zot van een rederijkerskamer of de hofnar. Bij de rederijkers vervulde een der leden, de zot, de rol van nar, zowel bij de opvoering van spelen als bij optochten; zijn attribuut was de marot, de zotskolf.

De hofnarren waren doorgaans dwergen of kleine gebochelden of op andere wijze mismaakten, die alleen al door hun uiterlijk de spotlust opwekten. Men vindt ze sinds de Kruistochten aan verscheidene Europese vorstenhoven. Terwijl de Franse vorsten als hofnar hovelingen uitkozen, die door hun gevatheid en geestigheid een waardevolle bijdrage konden verlenen aan het gesprek, viel aan de Duitse hoven meer de nadruk op het comische en boertige van de hofnar. In beide landen verkregen deze dignitarissen niet zelden een zekere invloed op de vorst en daarmee op de regering. Verscheidene hofnarren zijn dan ook bekend gebleven, o.a. Vincent Weigang, de nar van hertog Otto van Stiermarken (14de eeuw), wiens niet zelden aan Uilenspiegel herinnerende kwinkslagen en grappen ook gedrukt zijn (Fr.

W. Ebeling, Die Kahlenberger. Zurr Geschichte der Hofnarren, Berlin 1890). De narrenkap, sinds de 15de eeuw met ezelsoren of met een hanekam versierd, de brede halskraag, die later door de pierrot is overgenomen, en rinkelende bellen waren de attributen van de nar. In verscheidene spelen van Shakespeare (o.a. The Tempest en King Lear) treden hofnarren handelend op. Reeds tegen het eind der 15de eeuw ontaardde het instituut, aangezien vrijwel iedere edelman — in de Nederlanden o.a. de hertogen van Gelre — er een hofnar op nahield.

Een belangrijke rol vervulden ze aan het hof van Philips IV van Spanje, zodat Velâzquez enkelen van hen heeft geschilderd. In de 15de en 16de eeuw hielden ook vele steden een nar, ook in de Nederlanden. De Kerkhervorming heeft hieraan een eind gemaakt. Lodewijk XIII had nog vier hofnarren, maar in het begin van de 18de eeuw schafte het Franse hof ze af en dientengevolge verdwenen ze ook aan de andere Europese vorstenhoven. (Voor narrengilden z blauwe schuit; voor narrenfeest z ezelsfeest).DR P. J. MEERTENS

Lit.: K. Fr. Flögel, Gesch. d. Hofnarren (Liegnitz - Leipzig 1789); Fr. Nick, Die Hofnarren (2 dln, Stuttgart 1861); W. van de Poll, Hofnarren en stadsgekken in Gelderland (Geld. volksalmanak 1900, blz. 174-180); A. G.

C. de Vries, De Nederl. Emblemata (Amsterdam 1899), 12-13 en nos 1-4; E. Picot, Recueil général des soties (Paris 1902-’12); A. Pompen, The English Versions of the Ship of Fools (London 1924); Fr. Lyna-W. van Eeghem, De Sotslach (Brussel 1932); J. Körner, Bibliogr. Handbuch (Bern 1949), 50, 141, 167.

Narrenliteratuur

Beroepsnarren traden op in allerlei geschriften, maar vooral in Franse, Duitse, Nederlandse en Engelse toneelstukken. Naast een dertigtal Franse soties zien we bijv. ook hoe in De Sotslach, een Nederlands kluchtje uit ca 1550, een eenvoudige boer door een echte nar tot sot wordt geslagen. Als typen echter van menselijke gebreken en ondeugden zijn de als narren geklede dwazen vereeuwigd door de Straatsburgse humanist Sebastian Brant, wiens Narrenschijf (Basel 1494), met zijn in 112 kapittels over de hekel gehaalde maniakken, een grote invloed uitoefende op menig 16de-eeuws Westeuropees schrijver: Geiler von Kaisersberg, Erasmus, Murner, Sachs, Fischart en ten slotte op Abraham a Santa Clara (1644-1709), wiens talrijke werken ook in de Nederlanden veel bijval vonden.

DR W. VAN EEGHEM.

< >