Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NAPOLEON III

betekenis & definitie

keizer der Fransen (1852-1870), eigenlijk prins Karel Lodewijk Napoleon geheten (Parijs 20 Apr. 1808 - Chislehurst, bij Londen, 9 Jan. 1873), was de derde zoon van Lodewijk Bonaparte, koning van Holland en van Hortense de Beauharnais.

In 1815 moest hij met zijn moeder in ballingschap gaan, bezocht drie jaar het gymnasium te Augsburg en daarna de artillerieschool te Thun. Lodewijk Napoleon was verlegen en dromerig van aard, maar zijn moeder prentte hem vast vertrouwen in op de opgang van de „Napoleontische ster”. Zijn oudste broer was reeds in 1807 overleden, zijn tweede, Napoleon Lodewijk, kwam in 1831 om ten gevolge van de doorgestane ellende gedurende de opstand in de Romagna tegen het pauselijk gezag, waar Lodewijk Napoleon — al of niet als „carbonaro” — ook aan deelgenomen had. Na de dood van de hertog van Reichstadt (1832) werd hij Bonapartistisch pretendent naar de Franse troon. In deze jaren vertoefde hij met zijn moeder op het kasteel Arenberg aan het Meer van Konstanz in Thurgau. Hij was Zwitsers burger geworden en diende als artillerie-kapitein in het Zwitserse leger.

Behalve enige werkjes over krijgskunde, schreef hij reeds een propagandistisch geschriftje Rêveries politiques. Een dezer jaren kwam Lodewijk Napoleon onder invloed van de avonturier Fialin, de latere hertog van Persigny. In Oct. 1836 trachtten de beide samenzweerders de eerste keer hun slag te slaan. Zij hadden de medewerking verkregen van een hoofdofficier te Straatsburg en trachtten tevergeefs het garnizoen van deze stad op hun hand te krijgen. De prins werd gevangengenomen, maar kreeg gelegenheid naar Amerika te ontkomen, zijn medeplichtigen werden vrijgesproken. Het volgend jaar was hij in Europa terug, naar het sterfbed van zijn moeder geroepen. In 1839 gaf hij zijn Idéés Napoléoniennes in het licht, waarin hij als „plebiscitaire” het standpunt verdedigde, dat de Franse regeringen van na 1815 onwettig waren, omdat zij niet bij volksstemming tot stand waren gekomen.

Hopende dat de terugkeer van het lijk van de grote Napoleon in Frankrijk de gemoederen rijp gemaakt had voor een nieuwe aanslag, landde hij in Aug. 1840 met een vijftigtal politieke vrienden te Boulogne a. Z. Ook nu weer mislukte de samenzwering. Door de Kamer van Pairs werd de prins nu veroordeeld tot levenslange vestingstraf. Vijf jaar zat hij gevangen in het fort Ham (Somme). Hij schreef er een Saint-Simonistische brochure Extinction du pauperisme en ontsnapte, naar het heet in de kleren van een metselaar, Badinguet.

Eerst de Febr.-revolutie opende hem de weg naar de dictatuur. Reeds de 25ste was hij te Parijs. Onder de arbeiders werd dadelijk een handige reclame voor hem gemaakt. In Juni werd hij in vier departementen tot lid van de Nationale Vergadering gekozen, o.a. te Parijs. Toen hij in Sept. zitting nam, stelde hij de meeste afgevaardigden gerust door de onbetekenende indruk, die hij maakte. Maar reeds deed zich na het Juni-oproer in de burgerij een allesoverheersende behoefte aan een „sterk gezag” voor, waar de Bonapartistische groep — onder welke ’s prinsen halfbroer, de hertog van Morny—even sterk op speculeerde als op de haat tegen de bourgeois-republiek bij de proletariërs.

En zo kwam het, dat hij, die in Juni nog voor geleend geld in het Hôtel du Rhin logeerde, in Dec. 1848 met 5 434 000 stemmen tegen 1 448 000 op generaal Cavaignac tot president van de Republiek werd gekozen.

Aanvankelijk hield de prins-president zich streng aan de grondwet en steunde de monarchale — maar in Legitimisten, Orleanisten en Bonapartisten verdeelde — meerderheid van het Wetgevend Lichaam tegen de republikeinse minderheid. Zijn ministers hielden hem buiten alles, vonden hem een besluiteloze stoethaspel en maakten zich vrolijk over zijn geldgebrek en dat van zijn Engelse maitresse, Miss Howard. Ondanks zijn zwijgzaamheid was prins Lodewijk Napoleon echter een sluw politicus en vormde reeds onder politici en militairen een partij van lieden, die persoonlijk aan hem gehecht waren, omdat zij voordeel in zijn verheffing zagen. De Kerk had hij vóór zich door de expeditie naar Rome en de onderwijswet Falloux. Lodewijk Napoleon maakte rondreizen door de departementen : niet altijd waren deze manifestaties persoonlijke successen, maar de Bonapartistische pers stelde ze geregeld als zodanig voor. Een groot succes was de verwijdering van Changarnier, bevelhebber van het Parijse garnizoen.

Er werden nu allerlei generaals naar Parijs gehaald, die tot nu toe in Algiers gediend hadden, o.a. Saint-Arnaud en Mangan, die meegedaan had aan de aanslag te Boulogne.

Onderwijl was de mogelijkheid voor de aspirant-dictator gekomen om gebruik te maken van de fouten der Wetgevende Vergadering, waarvan de verdeeldheid bijna iedere wetgevende actie onmogelijk maakte. Uit vrees voor stembusoverwinningen der republikeinen schafte zij het algemeen kiesrecht af, wat de president de gelegenheid verschafte als voorvechter van de leer der volkssouvereiniteit op te treden, een nieuw ministerie te nemen en op zijn gemak een staatsgreep voor te bereiden. Op 2 Dec. 1851 (verjaardag van de keizerkroning van Napoleon I) had die plaats. De leiders der tegenpartij werden gevangengezet, de Parijzenaars geïntimideerd door machtsvertoon en bloedvergieten, dat echter misschien minder Lodewijk Napoleon dan zijn helpers in de schoenen moet worden geschoven. Het plebisciet van 20 Dec. gaf de president het recht de grondwet te wijzigen, zijn ambtstermijn op 10 jaar te brengen en het algemeen kiesrecht te herstellen.

In Jan. 1852 werd dus een nieuwe grondwet afgekondigd, een nabootsing van die van 1799, waarbij ook een Senaat — door de president te benoemen — werd ingesteld. Deze herstelde het keizerrijk (2 Dec.).

Als keizer streefde Napoleon III er voorlopig naar, het politieke leven in Frankrijk geheel en al te onderdrukken: zijn bedoeling schijnt echter wel geweest te zijn op den duur de dictatuur geleidelijk te verzwakken.

De welvaart trachtte hij zoveel mogelijk te vergroten. Merkwaardig was, dat er iets voor de arbeiders gedaan werd: oprichting van ziekenfondsen, geringe verbetering der volkshuisvesting. Niet te ontkennen is, dat de keizer aan zijn verblijf in Engeland een vaag medelijden met het lot der armen ontleende, welk gevoel toen ten enenmale vreemd aan de bourgeoisie was. Wat zijn buitenlandse politiek betrof, begreep hij volkomen, dat het uitgesloten was, ook maar in de verste verte iets te kunnen herstellen van het Europese rijk van zijn oom. Hij sloot zich dus bij Engeland aan, voerde daarmee de Krimoorlog en vleide zich met de gedachte, dat Frankrijk op de Vrede van Parijs (1856) het scheidsrechterschap over Europa herkregen had. Daarna streefde hij op omzichtige wijze door middel van het isolement van Oostenrijk naar een wijziging van de kaart van Europa volgens het nationaliteitsprincipe: vrijwel de verloochening dus van de aspiraties van Napoleon I.

Een moordaanslag, door de Italiaanse revolutionnair Felice Orsini op hem gepleegd (14 Jan. 1858), heeft hem mogelijk herinnerd aan zijn plicht als carbonaro op te komen voor de onafhankelijkheid van Italië. Hij koos de zijde van Cavour en de Italiaanse Vrijheidsbeweging en voerde de overwinnende krijg van 1859 tegen Oostenrijk (z Italië, geschiedenis). Nu bewoog de keizer zich ook op het terrein der koloniale en wereldpolitiek (Algiers, West-Afrika, Cochin-China, China), die echter onder Fransen nog weinig belangstelling wekte. Voor de doorgraving van de landengte van Suez 2 Lesseps, de. Het zgn. „Mexicaanse avontuur” (z Mexico, geschiedenis) werd tot een smadelijke mislukking en strekte tot grote morele en materiële verzwakking van het regime.

Te Parijs hielden Napoleon III en zijn gemalin (sedert 30 Janu. 1853) Eugenie de Montijo er een buitengewoon pompeuze maar. weinig gedistingeerde hofhouding op na, die door de oude adellijke families en de meeste bourgeois-intellectuelen en artisten gemeden werd. Toen zijn tante Stephanie van Baden er niet in geslaagd was hem een vorstendochter als vrouw te bezorgen, had hij nl. de publieke opinie in Europa getrotseerd door in het huwelijk te treden met deze schone Spaanse, die hem in 1856 de kroonprins Lodewijk Napoleon (z Bonaparte) schonk. Evenals Napoleon III zelf was keizerin Eugenie een vrij banale persoonlijkheid. Voor zijn verstrooiing interesseerde Napoleon zich als keizer zeer voor de geschiedschrijving. Hij trachtte die zelf ook te beoefenen, maar bleef ook op dat gebied een dilettant. Misschien bezat hij meer gevoel voor de natuur dan de Fransen van zijn tijd: hij gaf de stoot tot de aanleg van het Bois de Boulogne.

Omstreeks 1860 kwam er een grote verandering in het wezen van Napoleon III’s regime. De clericalen en reactionnairen keurden zijn Italiaanse oorlog af, vreesden, dat het wereldlijk gezag van de paus, dat voorlopig wel is waar nog door de Fmnse wapenen beschermd werd, op den duur niet tegen de schok, die het ontvangen had, bestand zou blijken. Zo moest de keizer langzamerhand meer op de liberalen steunen, wat — zoals boven reeds gezegd is — van de aanvang af ook in zijn bedoeling gelegen had. Geleidelijk kreeg de Kamer meer rechten. De in de revolutiejaren verbannen personen kregen amnestie; de pers kreeg meer vrijheid. Maar nu versterkten zich ook de republikeinen door de terugkeer van hun leiders, wat weer nieuwe problemen schiep.

Daar kwam bij, dat langzamerhand onherstelbare verscheurdheid in het kringetje van ’s keizers oude raadgevers merkbaar werd. Ook in zijn familie kwam verdeeldheid. Zijn passie voor de keizerin was bedenkelijk afgekoeld. Eugenie werd vroom, terwijl zijn neef prins Napoleon Jozef (z Bonaparte) meer en meer de anticlericale kant uit ging. In 1865 stierf Morny, die altijd zijn grootste steun geweest was. Ten slotte vertoonden zich in deze tijd de eerste symptomen van de nierziekte, die weldra zijn gestel hevig ondermijnde en zijn zelfvertrouwen knakte.

Het ergste waren de échecs op het gebied van de buitenlandse politiek. Ten gevolge van allerlei oorzaken raakte Frankrijk tussen 1863 en 1870 geheel geïsoleerd. De successen van Pruisen in de oorlogen van 1864 en 1866 en het onvermijdelijk tot stand komen van de Duitse eenheid veroorzaakten bij de natie een vage angst, dat de handhaving van Frankrijks positie bij de regering niet meer veilig was. De oppositie speculeerde daarop bij haar aanvallen. Tegenover Bismarck trachtte de Franse diplomatie tevergeefs schadeloosstellingen te verkrijgen voor Pruisens machtsversterkingen (z Benedetti en Luxemburgse kwestie). Zo vatte de overtuiging bij sommige machthebbers meer en meer post, dat slechts een overwinnende oorlog het keizerrijk weer populair kon maken, o.a. bij de keizerin.

Maarschalk Niël, minister van Oorlog sedert 1867, werkte op koortsachtige wijze aan de reorganisatie en de betere bewapening van het leger. Met de Zuidduitse staten, Italië en Oostenrijk werden onderhandelingen over een bondgenootschap tegen de Noordduitse Bond op touw gezet. De keizer zelf was vredelievend, maar moest de leiding af en toe laten glippen. Hij werkte middelerwijl voort aan een verdere staatsrechtelijke ontwikkeling in parlementaire richting. In het begin van 1870 nam hij een ministerie, dat voor een gedeelte samengesteld was uit politieke figuren uit de meerderheid van het Wetgevende Lichaam (z Ollivier). Er kwam een min of meer liberale grondwetswijziging tot stand, waarin echter de verantwoordelijkheid der ministers aan de keizer bleef bestaan.

Ook bleek Napoleon vast te houden aan het plebiscitaire grondbeginsel van zijn regime, toen hij de wijziging door het volk liet goedkeuren met 7 tegen 1 y2 millioen stemmen. Hij beschouwde dit succes als bevredigend en achtte zijn gezag er door versterkt. Inmiddels was de man in het ministerie opgenomen, die van het eerste ogenblik af werkte voor het dadelijk uitbreken van de oorlog: Gramont, minister van Buitenlandse Zaken, te voren gezant te Wenen. Over het uitbreken er van, hetgeen de keizer naar het schijnt zelf een paar maal heeft trachten te verhinderen (z Frans-Duitse oorlog). Van 28 Juli - 9 Aug. was Napoleon III opperbevelhebber van zijn legers en vertoefde hij als zodanig te Metz. Aan de keizerin had hij het regentschap te Parijs opgedragen.

Hij durfde de verantwoordelijkheid echter niet langer aan en begaf zich 14 Aug. naar het leger van Mac-Mahon, waarmee hij 2 Sept. 1870 te Sedan in Duitse gevangenschap geraakte. Tot 19 Mrt 1871 vertoefde Napoleon daarna in krijgsgevangenschap op het kasteel Wilhelmshöhe bij Kassei, waarna hij zich in Engeland vestigde. Hij stierf aan de gevolgen van een operatie.

DR J. S. BARTSTRA

Bibl.: Œuvres de Napoléon III (5 dln, 1854-1869; jeugdwerken) ; Œuvres militaires (1856) ; Histoire de Jules César (2 dln, 1865-1866); Œuvres posthumes autographes inédits de Napoléon III en exil (1873); Correspondance inédite entre Napoléon III et le prince Napoléon (uitgegeven door Hauterive, 1925).

Lit.: P. de la Gorce, Histoire du second Empire (15de dr., 7 dln, 1929); Odette-Merlat-Guitard, Louis N. Bonaparte, de l’exil à l’Elysée (1939); E. Ollivier, L’Empire libéral (17 dln, 1894-1918); Baron Beyens, Le second Empire, vu par un diplomate (2 dln, 1924); H. Oncken, Die Rheinpolitik Kaisers N. III und der Ursprung des Krieges von 1870/71 (3 dln, 1926); Maurain, La politique ecclésiastique du second Empire 1852-1869 (1931); R. Sancourt, N.

III, un précurseur (1935); F. A. Simpson, The Rise of Louis Napoleon (London 1909, 3de herz. dr. 1950); Idem, L. N. and the Recovery of France (London 1923, 3de herz. dr. 1951) (over de periode 1848-1856); A. Guérard, N. III (1943), met bibl.; H.

N. Boon, Rêve et réalité dans l’œuvre économique et sociale de N. III (La Haye 1936) ; Ch. Seignobos, La Rév. de 1848. Le second Empire (dl VI v. d. Hist. de France contemporaine, onder red. v.

E. Lavisse, 1921) ; Idem, Le déclin de l’Empire et l’établissement de la 3e République (dl VII v. d. Hist. de France contemp., 1921); M. de la Fuye et E. A. Bareau, Louis-Nap.-Bonaparte avant l’Empire (1952); Ivor Guest, Nap. III in Engeland (1952).

< >