Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HOFNAR

betekenis & definitie

aan de meeste Europese hoven tussen ca 1100-1800 een officiële grappenmaker, die soms evenveel invloed had als de kanselier en vaak meer dan de hofkapelaan of hofprediker.

De instelling komt reeds voor bij Afrikaanse negerdespoten; voorts bij Egyptische pharao’s, Alexander de Grote, Romeinse keizers, Attila, grootmogols en andere Indische vorsten, Turkse sultans en Montezuma in Mexico. Niet in Byzantium, China of Japan.

De oorsprong in Europa is niet na te gaan: voortleven van de klassieke „morio” of „scurra” is mogelijk, evenals overneming uit het Oosten gedurende de Kruistochten. Waarschijnlijk is, dat de „joculator” of „jongleur” (verzamelnaam niet alleen voor „goochelaars”, maar ook voor zangers, spelers, acteurs, gymnasten en verdere amusanten) aan het hof is gekomen en gebleven. Trouwens allang bestond ook de „volksnar”, stammend uit de oude vruchtbaarheidsmysteriën, die door de R.K. kerk wel waren gedeclasseerd maar niet vernietigd. Nog in Grimmelshausen’s Simplicissimus (1669) komt zo’n vastenavondzot voor. De adel volgde overal (ook in Nederland) het koninklijk gebruik. De hofnar kon, door afluisteren en intrigeren, vaak macht en invloed verwerven. Te onderscheiden blijken: enerzijds de min of meer geestrijke, actieve komiek, vaak ridder (Chicot, Kunz von Rosen), anderzijds de achterlijke of idiote, mismaakte (bijv. gebochelde) passieve komiek (Brusquet, Triboulet, Archie Armstrong).

Het Frans en Engels hebben dus twee termen (fou en jester, tegenover bouffon en buffoon); het Duits maar één (Narr). In de Renaissancetijd verliest de krankzinnigheid haar Middeleeuwse „heiligheid” (men denke aan Cervantes’ Don Quichote, en aan het dolhuisamusement onzer voorvaderen). De zgn. „Narrenfreiheit” had bepaalde grenzen.

De kleding der narren was volstrekt niet uniform geel-en-rood, of met zotskap, zotskolf en bellen. Nog in de 18de eeuw staat het hofnarrendom in volle fleur (Diderot wijdde een artikel in de „Grande Encyclopédie” aan Bébé, de dwerg van Stanislaus van Polen). Niet de geestelijken, maar de „filosofen” hebben uit humaniteit tegen dit misbruik van mens door mens geprotesteerd, met name Voltaire en zijn leerling Frederik de Grote. In Spanje, Rusland en Turkije handhaafde het zich nog na de Franse Revolutie.

In de letterkunde wordt herinnerd aan de nar bij Erasmus, Rabelais, Shakespeare (o.a. King Lear en Tempest), Walter Scott (Ivanhoe en Quentin Durward), Victor Hugo (Le roi s’amuse, opera van Verdi Rigoletto). In de beeldende kunsten aan de Egyptische hofdwerg, de klassieke „Aesopus”, de dwerg Turold op het tapijt van Bayeux, het Breviarium Grimani, Kandler’s Meissner porselein, Perkeo naast het Heidelberger vat; Moro, Van Dijk en Velasquez.

DR G. KALFF

Lit.: G. F. Flögel, Geschichte der Hoffnarren (1789); Doran, History of Court-fools (1858); F. Nick, Die Hof- und Volksnarren (1861); A. Canel, Recherches historiques sur les fous des rois de France (1873); Gazeau, Les bouffons (1882); B. Swain, Fools and Folly during the Middle Ages and the Renaissance (1932); D.

Th. Enklaar, Varende luyden (1936); voorts: W. Gaedick, Der weise Narr in der Lit. von Erasmus bis Shakespeare (1928).

< >