Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KRUISTOCHTEN

betekenis & definitie

middeleeuwse krijgstochten, door de Roomse Kerk als goede werken bevorderd tegen heidenen, Mohammedanen en ketters (z Hussieten), met het doel het Katholiek Christendom uit te breiden of te herstellen. In het bijzonder bedoelt men met de „kruistochten” de oorlogen der Westerse ridderschap tegen de Mohammedaanse rijken in Voor-Azië ter herovering van Palestina (einde 11e-13de eeuw).

De naam komt van het rode kruis, dat de kruisvaarders of kruisridders zich op de rechterschouder lieten hechten. Na eeuwenlange tolerante betrekkingen was onder de Christenen door de opkomst der Cluniacensers en-in de Investituurstrijd het denkbeeld ener „strijdende kerk” overheersend en de Christenheid als het ware een eenheid geworden onder leiding van de paus. De Spaanse „reconquista” op de Islam, die reeds sedert de 9de eeuw begonnen was en in de 11de goede vorderingen maakte, bereidde de geesten voor om de strijd tegen de Islam in het Oosten aan te vangen. Deze had nieuwe kracht gekregen door het op de voorgrond komen van een nieuwe stam, de Turkse Seldsjoeken (sedert 1050), waarvan de vorsten Klein-Azië op de Oostromeinse keizer en Jeruzalem op de Egyptische Fatimieden veroverden (1076). Tegelijkertijd werden de pelgrimstochten naar de Heilige Plaatsen en de handelsrelaties der opkomende Italiaanse steden met de Levant bedreigd. De kruistochten waren evenzeer „daden van geloof” als barbaarse roof- en plundertochten van het primitieve Westen naar het beschaafdere en rijkere Oosten. De aanleiding werd de geestdriftige oproep van paus Urbanus II, te hulp geroepen door keizer Alexios I, eerst op een synode van Piacenza, daarna op die van Clermont-Ferrand (1095). „Dieu le veut” (God wil het) werd de algemene kreet in het Westen. Algemene aflaat, vrijheid van belastingen, opschorting van betaling van schulden, bevrijding van lijfeigenschap beloofde de Kerk aan hen, die meetrokken.Nadat een woeste. horde van meest Franse boeren (aangevoerd o.a. door de populaire prediker Peter van Amiens), op haar tocht naar het Oosten, in de Rijnstreken gruwelijke Jodenmoorden aangericht had en later voor het grootste deel in Bulgarije en Klein-Azië te gronde was gegaan, had van 1096-1099 de Eerste eigenlijke kruistocht plaats, bestaande uit een talrijke schare Franse, Lotharingse en Zuiditaliaanse (Normandische) ridders. Als algemeen leider was door de paus aangesteld Adhémar van Monteil, bisschop van Le Puy. Langs verschillende wegen bereikten de verscheidene legers Constantinopel, waar zij keizer Alexios last bezorgden. Ten slotte werden zij naar Klein-Azië overgezet, nadat zij de leeneed gezworen hadden voor het te veroveren gebied, dat vroeger Byzantijns geweest was (1097). Op 19 Juni van dat jaar veroverden zij Nicaea en op 1 Juli daaropvolgende versloegen zij de Seldsjoeken bij Dorylaeum. Desondanks kwamen op de verdere tocht door Klein-Azië duizenden door allerlei ontberingen om en leed het kruisleger ook ten zeerste door onderlinge onenigheid.

In Syrië aangekomen maakten Vlamingen onder leiding van Boudewijn van Boulogne zich meester van Edessa, dat het eerste kruisvaardersstaatje in het Oosten werd (1098). De grootste hindernis op hun weg naar Jeruzalem was de versterkte burcht Antiochië, die door een list van Bohemund van Tarente wel kon inge- nomen worden, doch waar de kruisvaarders zelf naderhand een wekenlange belegering hadden te doorstaan. Achteraf ontstonden bloedige veten met Raimond van Toulouse, die Bohemund het recht ontzegde de stad in bezit te houden.

De twisten eindigden pas, toen de laatste door zijn mannen gedwongen werd verder naar het Zuiden te trekken: naar de Heilige Stad. Kort tevoren was Jeruzalem door de Egyptenaren op de Seldsjoeken veroverd. Vandaar dat in het sterk uitgedunde kruisvaartleger stemmen opgingen om Egypte aan te vallen, maar de grote meerderheid was daartoe niet te bewegen.

Van geweldige ontroering was het moment, dat men op de Olijfberg het eerst het doel van de tocht, nl. de stad Jeruzalem, ontwaarde. Een eerste aanval echter op 13 Juni 1099 mislukte en pas na een maand van ellende werd de stad ingenomen, doordat de Seldsjoekse bezetting van de Davidstoren deze op belofte van lijfsbehoud aan graaf Raimond had overgegeven. Tancred van Apulië en Godfried van Bouillon, hertog van Neder-Lotharingen, waren de eersten, die binnendrongen. Ten slotte besloot men hertog Godfried aan het hoofd van het koninkrijk Jeruzalem te plaatsen onder de titel „Beschermheer van het Heilige Graf”. Zijn broeder Boudewijn van Edessa werd er later de eerste koning van (1100-1118). In 1109 werd het graafschap Tripolis gesticht, dat aan een zoon van graaf Raimond kwam. Ter verdediging van deze zwakke staatjes ontstonden na 1118 de zgn. geestelijke ridderorden, verenigingen van ridders, die de monniksgeloften aflegden: de Johanniterorde en de Tempelheren of Tempeliers.

De Tweede grote kruistocht (1147-1149) werd veroorzaakt door de verovering van Edessa door de Seldsjoeken (1144), waardoor het enthousiasme in het Westen weer opvlamde. Deelnemers waren Duitse ridders onder Koenraad III en Franse onder Lodewijk VII, die door de prediking van de H. Bernardus van Clairvaux er toe bewogen waren het kruis op te nemen. Het graafschap Edessa kon op de Islâm niet heroverd worden. Na een vruchteloze belegering van de stad Damascus keerden de kruisvaarders onverrichter zake terug.

In 1187 ging Jeruzalem zelf verloren aan sultan Saladijn van Egypte. Nu nam keizer Frederik I Barbarossa op de Rijksdag van Mainz het kruis op (Derde grote kruistocht, 1189-1192). De voorbereidingen werden beter getroffen dan tevoren. Verdragen werden gesloten met de landen, waar het kruisleger door zou trekken (voor verzorging en ondersteuning); ongeoefenden, pelgrims en avonturiers werden geweerd. Op 10 Juni 1190 verdronk de keizer echter in Klein-Azië in de Kalykadnos of Salef. De meeste kruisvaarders keerden terug, ’s Keizers oudste zoon Frederik van Zwaben trok wel is waar nog met een gedeelte van het leger naar Acco, maar vond tijdens het beleg van deze stad de dood, na de Duitse Orde gesticht te hebben (1191).

Onderwijl waren ook Engelsen onder koning Richard Leeuwenhart en Fransen onder Philips II Augustus langs de zeeweg in Palestina aangekomen. Zij namen Acco in (12 Juli). Bij de belegering van de stad verloor Philips van de Elzas X, graaf van Vlaanderen, het leven. Philips-August, die onophoudelijk met de Engels- man overhoop lag, keerde spoedig terug en Richard sloot in 1192 met Saladijn een wapenstilstand, waarbij de Christenen slechts de kuststeden van Acco tot Jaffa mochten behouden en niet gehinderd zouden worden in hun bezoek aan de Heilige Plaatsen.

De Vierde kruistocht (1202-1204) werd door Enrico Dandolo, doge van Venetië, voor politieke doeleinden aangewend. Men veroverde Constantinopel voor een troonpretendent, Isaak II Angelos, en diens zoon Alexios IV (z Byzantijnse rijk). Venetië kreeg ontzaglijke handelsvoordelen. In 1204 werd zelfs een kruisvaarder, Boudewijn IX van Vlaanderen, tot Oostromeins keizer van Constantinopel verkozen. Het rijk heet dan, omdat het zich onderwierp aan paus Innocentais III, tot 1261 het Latijnse Rijk. Maar van de tocht naar het Heilige Land was niets gekomen.

In 1212 had de merkwaardige Kinderkruistocht plaats. In Frankrijk ging deze uit van een jonge herder uit Cloyes bij Vendôme en in Duitsland van een jongen uit Keulen. De massapsychose kwam voort uit de opvatting, dat wat de krijgslieden en diplomaten ontzegd was, aan de kinderkens in de schoot zou worden geworpen. Gedeeltelijk konden zij onderweg terug naar huis gestuurd worden. Zeven schepen met kinderen vertrokken echter uit Marseille. Een gedeelte daarvan kwam om in zee; de overigen werden door slavenhandelaars aan de Mohammedanen verkocht.

De kruistocht van Andreas II van Hongarije en Leopold VI van Oostenrijk (1217) bereikte Palestina, maar richtte daar weinig uit. Terzelfder tijd hadden de graven Willem I van Hol land en Georg von Wied de zeeweg gekozen. Eerst streden zij in Portugal tegen de Saracenen en sloegen 29 Mei 1218 het beleg voor Damiëtte in Egypte. De sterke stad hield het uit tot 5 Nov. 1219. Het beleg stond onder leiding van meester Olivier van Keulen, die tegelijkertijd prediker, werktuigkundige en beschrijver van de tocht geweest is. In 1221 was Damiëtte echter weer Egyptisch.

De Vijfde (grote) kruistocht (1228-1229) noemt men de tocht van keizer Frederik II, die, gebruik makende van een troonstrijd in Egypte, voor de tijd van tien jaar Jeruzalem, Bethlehem en Nazareth, benevens de kuststrook van Jaffa tot Sidon in handen kreeg bij verdrag met sultan Al Kamil van Egypte (18 Febr. 1229). Maar Frederik was in de ban gedaan door paus Gregorius IX en zo beleefden de Oosterlingen het zonderlinge schouwspel, dat de kruisvaarders, ofschoon voor het eerst weder succesvol sedert veertig jaren, op het ogenblik dat hun aanvoerder tot koning van Jeruzalem gekroond werd (17 Mrt 1229) fel tegengewerkt werden door geestelijkheid en geestelijke ridderorden. In 1244 was Jeruzalem weder Egyptisch.

De Zesde (1248-1254) en Zevende kruistocht (1270) werden ondernomen door Lodewijk IX de Heilige van Frankrijk (z Frankrijk, geschiedenis). De eerste hiervan was weer een onderneming tegen de Nijldelta. Damiëtte werd heroverd (1249); maar het kruisleger, ten zeerste gedund door ziekten en ontberingen, werd in het volgend jaar bij Mansoera tot de overgave gedwongen. Lodewijk, tegen een groot losgeld en de overgave van Damiëtte weer vrij, begaf zich naar Acco in Palestina, waar hij nog jarenlang op versterkingen voor een nieuwe tocht wachtte. De laatste tocht was er een naar Tunis in het belang van Lodewijks broeder, Karel van Anjou, sedert 1266 koning van Napels en Sicilië, en kostte in 1270 voor de poorten van Tunis de Franse koning het leven. Inmiddels konden de steden der kruisvaarders en de geestelijke ridderorden het in Palestina niet langer tegen de Mohammedanen houden, in de steek gelaten als zij werden door het Westen. In 1291 viel Acco, als laatste kruisvaardersbezit, in de handen van de Mammelukken-sultan.

Het politieke resultaat der kruistochten was uiterst gering, negatief zelfs, in zoverre het krachtigste bolwerk van Europa tegen de Islam (het Byzantijnse Rijk) er bedenkelijk door was verzwakt. Economisch en cultureel daarentegen was de betekenis geweldig. De wereldhandel in allerlei tot nu toe bijna onbekende producten (rijst, maïs, peper, suiker, muskaat) herleefde en kwam ten goede vooral aan Venetië en Genua; de behoefte aan allerhande voortbrengselen der Oosterse industrie (katoen, damast, mousseline), allerlei Oosterse gebruiksvoorwerpen (sofa’s, matrassen, pantoffels) was voorgoed gewekt. In de kruistochtentijd openbaarde zich de Christelijk-ascetische geest van het Westen, dat daarin als eenheid onder het pausdom optrad, tot een uiterste consequentie. Maar tevens leed de pauselijke macht in deze periode haar eerste nederlagen.

In de 14de en 15de eeuw werden nog herhaalde malen door de Westerse mogendheden kruistochten ontworpen met het doel de uitbreiding van de macht der Mohammedaanse Turken, die in 1353 de Dardanellen overstaken en de Balkanvolkeren onder de voet liepen, in te dammen. Het kruisvaartleger van Duitse, Franse, Poolse en Engelse ridders onder de leiding van de Hongaarse koning Sigismund en de Bourgondische kroonprins Jan zonder Vrees werd in 1396 bij Nikopolis door de Turken vernietigd. In Mei 1453 viel Constantinopel in hun handen en het grootse kruisvaartplan van de Bourgondische hertog Philips de Goede kwam niet tot uitvoering.

Lit.: Recueil des historiens des croisades (16 dln, Paris 1841 — 1906); R. Grousset, Histoire des croisades et du royaume franc de Jérusalem (3 dln, Paris 1934-1946); Idem, L’épopée des croisades (Paris 1939); Idem, L’empire du Levant (Paris 1946); I. Runciman, A History of the Crusades (dl 1, Cambridge 1951 vlg.). Een coöperatieve History of the Crusades (5 dln, Univ. of Pennsylvania Press) is in voorbereiding. C. Erdmann, Die Entstehung des Kreuzzugsgedankens (Stuttgart 1935); P. Rousset, Les origines et les caractères de la première croisade (Neuchatel 1945) ;Th.Luykx, De graven van Vlaanderen en de Kruisvaarten (Leuv n 1947); G. D. J. Brandt, Kruisvaarders naar Jeruzalem (Utrecht 1950); R. Röhricht, Gesch. des Königreichs Jerusalem (Innsbruck 1898); C. Cahen, La Syrië du Nord k l’époque des croisades et la princi- pauté franque d’Anioche (Paris 1940); P. Deschamps, Les chateaux des croisés en Terre Sainte (2 dln, Paris 1934-1939); A. S. Atiya, The Crusade in the later Middle Ages (London 1938); P. A. Throop, Criticism of the Crusade (1940).