(Michel), Frans staatsman (Cahors 3 Apr. 1838 - Ville d’Avray, bij Parijs, 31 Dec. 1882), voerde als advocaat in tal van politieke processen en als republikeins afgevaardigde (sinds 1869) strijd tegen het Tweede Keizerrijk. Na de slag van Sedan en de Revolutie van 4 Sept, kwam hij in de Voorlopige Regering der Nationale Verdediging en verkreeg, na zijn vlucht per luchtballon uit het belegerde Parijs naar Tours (7 Oct.), als minister van Oorlog dictatoriale volmacht.
Zijn energieke pogingen echter om door de „levée en masse” Parijs en Frankrijk te redden, mislukten (z Frans-Duitse oorlog). Op 6 Febr. 1871 trad hij af, omdat zowel zijn radicalisme als zijn vurig nationalisme niet voldoende weerklank vonden bij de Franse bourgeoisie. In de Nationale Vergadering waarheen hij door 9 departementen afgevaardigd was, stemde hij tegen de voorlopige Vrede van Versailles. Als afgevaardigde van de Beneden-Rijn nam hij, na aanneming daarvan, zijn ontslag.
Toen na de val van Thiers (1873) de monarchale stroming sterker werd, zocht hij toenadering tot het republikeinse centrum, werd leider van de „republikeinse unie”, maar bleef de revanchegedachte trouw („N’en parlons jamais, mais y pensons toujours”). Hij was nu redacteur van La République française. Na de aanneming van de constitutionele wetten van 1875 kwam hij opnieuw in de volksvertegenwoordiging en werd in 1876 door de republikeinse meerderheid tot voorzitter van de begrotingscommissie gekozen, waardoor zijn invloed belangrijk wies. In de volgende jaren was hij de leider van de hardnekkige oppositie der republikeinen tegen het cléricale en autocratische bewind. Hij was het, die de leuze uitgaf „Le cléricalisme, c’est l’ennemi” en die in 1877 van president Mac Mahon eiste ,,se soumettre ou se démettre”.
Wel ondersteunde hij het ministerie inzake de landsverdediging. Toen de republikeinen de strijd echter gewonnen hadden (1879), werd hij geen minister-president, maar voorzitter van de Kamer (31 Jan.): de „republikeinse linkerzijde” onder Ferry en de nieuwe president, Grévy, wantrouwden zowel zijn vermeende dictatoriale neigingen als zijn revanche-politiek, die toenadering tot Engeland en Rusland wilde. De verkiezingen van Aug. 1881 waren een groot succes voor hem: 374 van zijn aanhangers werden gekozen. 14 Nov. vormde hij eindelijk een eigen ministerie, het eerste „grote ministerie” der republiek, waarin echter de bekendste leiders der republikeinen geweigerd hadden zitting te nemen. Hij zelf nam Buitenlandse Zaken en trachtte in samenwerking met Sir Charles Dilke, het radicale lid van het tweede ministerie Gladstone, de Oosterse kwestie weer op te rakelen: samenwerking van Engeland en Frankrijk in de Egyptische kwestie, waardoor Griekenland en waarschijnlijk Rusland opnieuw tegen Turkije zouden optreden, en er misschien een algemene Europese oorlog zou uitbreken.
Maar Gladstone wilde niet mee. In de binnenlandse politiek verlangde Gambetta de invoering van de evenredige vertegenwoordiging door grondwetswijziging.Dit beschouwde Gambetta als het middel om aan het hoofd ener partij een krachtig bestuur te vormen. Juist dit „plebiscitaire” karakter echter van zijn voorstel werd door de andere republikeinen hevig gewantrouwd en veroorzaakte de val van het „grote ministerie” reeds op 26 Jan. 1882. Dat het ministerie-Freycinet weigerde met Engeland samen Egypte te bezetten werd door Gambetta afgekeurd.
DR J. s. BARTSTRA
Bibl.: Discours et plaidoyers politiques (n dln, 1880-1885); Dépêches, circulaires, décrets, proclamations (2 dln, 1886-1892), beide uitgegeven door S. Reinach; Lettres (1909); Lettres 18681882, uitgeg. door D. Halévy et E. Pillias (1938).
Lit.: Joseph Reinach, Histoire et doctrine du ministère G. (1884); Idem, La vie politique de G. (1919); Laborde, Léon G., biographie psychologique (1898); Stannard, G. and the foundation of the Third Republic (1921); Paul E. L. Deschanel, G. (1919); Neucastel, G., sa vie, ses idéés politiques (1885); F. Endus, G. (Meister der Politik III, 1923); J.
P. T. Bury, G. and the National Defence (London 1936); P. B.
Gheusi, La vie et la mort singulières de G. (1933).