Westduitse stad in het Land Rijnland-Palts met (1951) 24500 inw. (1939: 22 000; 1945: 19 000), van wie 50 pct Evang. en 50 R.K., is gelegen op 144 m hoogte aan de Queich en aan het spoorwegkruispunt Spiers - Zweibrücken en Neustadt - Karlsruhe. De stad, „tuinstad van de Palts” genoemd, bezit een Augustijner-klooster met kerk.
Er is handel en industrie (wijn, tabak, hout, levensmiddelen). Landau werd in 1274 tot een vrije rijksstad verheven, daarna aan Spiers verpand, door Maximiliaan I gelost (1511) en bij de Neder-Elzas gevoegd. In de Dertigjarige Oorlog werd zij achtmaal door de Keizerlijken, Zweden en Fransen ingenomen. Lodewijk XIV kreeg haar bij de Westfaalse Vrede in bezit en deed haar door Vauban versterken. Ook tijdens de Spaanse successie-oorlog is om deze stad zeer zwaar gestreden. In 1816 is zij aan Beieren afgestaan. Tot 1867 was zij een vesting. In Wereldoorlog II werd Landau vooral op 16 Mrt 1945 zwaar getroffen (centrum en zuidelijk gedeelte). Het aantal gebouwen en woningen (1939 = 100 pct) bedroeg in 1945: 71 resp. 69 pct en in 1950: 82 resp. 77 pct.