is de wet van 20 Apr. 1918 (Stbl. no 259) gewijzigd bij de wetten van 16 Dec. 1927 (Stbl. no 389) en van 27 Juli 1931 (Stbl. no 316) tot verkrijging door landarbeiders van land met woning in eigendom of van het land in pacht. Zij dankt haar ontstaan aan de arbeid van de bij K.B. van 20 Juli 1906, no 72, in het leven geroepen Staatscommissie van de Landbouw, die een onderzoek heeft ingesteld naar de economische toestand der landarbeiders in Nederland.
Bij het ontwerpen van de wet ging de regering uit van de gedachte, dat een groot algemeen belang betrokken is bij het verkrijgen van een krachtige, aan de bodem gehechte en stabiele landarbeidersbevolking. Onder „landarbeider” wordt verstaan iedere persoon, die van het in loondienst verrichten van landarbeid zijn hoofdberoep maakt; onder „landarbeid”: alle werkzaamheden in de landbouw, de tuinbouw, de bosbouw, de veehouderij of de veenderij ; onder een „plaatsje”: land met landarbeiderswoning, zodanig verenigd, dat zij één geheel vormen.
Aan landarbeiders kan een voorschot, tot negen-tienden van de kosten, worden verstrekt ter verkrijging van een plaatsje. Deze kosten mogen niet meer dan ƒ 4000 bedragen. Een rente van 3 pct is door de landarbeider verschuldigd. De jaarlijkse pachtprijs van los land mag als regel niet meer dan ƒ 50 bedragen. De figuur zal dan meestal deze zijn, dat een vereniging of stichting het land koopt om het aan de landarbeider te verpachten.
Aan gemeenten worden ter bevordering van de verkrijging van onroerend goed door landarbeiders rentegevende voorschotten uit ’s Rijks kas verstrekt. Uit s Rijks kas kan geen bedrag beschikbaar worden gesteld tot uitvoering van een onteigeningsplan in het belang der verkrijging door landarbeiders van land met woning in eigendom of van los land in pacht. Ook kunnen onder goedkeuring der Kroon onroerende goederen, aan het rijk toebehorende, ter bevordering van het verkrijgen van onroerend goed door landarbeiders, aan de verenigingen, stichtingen of gemeenten onderhands worden verkocht.
Van het naar aanleiding van de verkrijging van het plaatsje verschuldigd bedrag betaalt de landarbeider de vastgestelde rente gedurende ten hoogste drie jaren; daarna geschiedt de betaling der rente met de aflossing der schuld in 30 annuïteiten. De betaling van de rente en van de annuïteiten kan in wekelijkse termijnen geschieden. Ook vervroegde afbetaling en terugneming van het bedrag is mogelijk; tussen partijen wordt ter zake een overeenkomst gesloten.