is de naam van een dolkvormig steekwapen dat speciaal voorkomt in de Maleise cultuurwereld.
Het is thans meer een pronk- en statiewapen dan een vechtwapen. Bij de oudst bekende krisvorm (keris madjapahit) waren lemmet en gevest uit één stuk metaal vervaardigd; thans bestaat de kris uit drie onderdelen: het metalen lemmet, de greep die van hout, metaal of ivoor gemaakt kan zijn en een metalen ring, die om de basis van de greep zit.
De kris wordt in een houten schede geborgen, welke laatste in een overschede gestoken kan worden, die dikwijls uit een edele metaalsoort vervaardigd is. Het lemmet kan verschillende vormen hebben, zowel recht als kronkelend als een slang. Soms wordt het lemmet gedamasceerd, d.w.z. met pamor (= mengsel) doorsmeed. Men verkrijgt dan figuren die ontstaan door het gebruik van verschillende metaalsoorten (o.a. meteoorijzer), waardoor verschil in kleur ontstaat. Het aantal pamormotieven is bijzonder groot en voor het verkrijgen van elk motief is vaak een afzonderlijke, technisch ingewikkelde bewerking nodig. In het volksgeloof hebben bepaalde krissen een geheimzinnige kracht verkregen.
Lit.: J. E. Jasper en Mas Pirngadie, De Inlandsche kunstnijverheid in Ned. Indië, dl V (1930), pag. 147-247; W. H. Rassers, On the Javanese kris (Bijdr. taal-, land- en volkenk. v. Ned. Ind. dl 99, 1940) ;R. Heine-Geldern, Über Kris-GrifFe und ihre mythischen Grundlagen in: Ostasiat. Ztschr., dl 18, 1932); Gardner, Keris and other Malay Weapons, 1936.