Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KUNSTNIJVERHEID

betekenis & definitie

is die vorm van kunst die zich bezighoudt met de productie van het artistiek verzorgde gebruiks- of luxe-voorwerp. Zij is ongeveer even oud als de mensheid.

Ook op voorwerpen uit primitieve tijden vindt men eenvoudige, meest geometrische versieringen.De kunstnijverheid volgt de algemene tijdstijl en kan de invloed van bouw-, schilder- en beeldhouwkunst ondergaan. Vooral sinds de Renaissance maken ook kunstenaars tekeningen (Dürer, Holbein, Rafaël) en ornamentprenten (Flötner, Marot, Lebrun, Chippendale), als voorbeeld voor de handwerker. Een bekend stuk van de hand van een beeldhouwer, tevens goudsmid, is het zoutvat door Benvenuto Cellini, gemaakt voor Frans I, koning van Frankrijk (Kunsthist. Museum, Wenen). Uit de Griekse Oudheid kennen wij verschillende namen van pottenbakkers en vazenschilders, dank zij de signaturen waarvan zij hun werk voorzien hebben. In de Middeleeuwen komen op het gebied van de metaalbewerking namen van kunstenaars voor; men denke slechts aan goudsmeden en emailleurs als Godefroid de Claire en Nicolas van Verdun, beiden uit het einde der 12de eeuw. In de Italiaanse Renaissance kennen wij bijv. Pisanello en Matteo de Pasti als medailleurs en Ant. Riccio als de maker van bronzen en religieuze voorwerpen. Later, sedert de 16de eeuw, kennen wij ook namen van plateelschilders (in Italië en Spanje; in de volgende eeuw ook in Nederland). Sedert de 17de eeuw zijn verschillende zilversmeden bekend (in Nederland bijv. P. van Vianen en J. Lutma). Sedert de 18de eeuw kennen wij de namen van modeleurs van porselein (Kandier te Meissen, Bustelli te Nymphenburg en vele anderen). Uit die eeuw zijn ons, vooral uit Frankrijk en Engeland, ook talrijke namen van meubelmakers bekend, die hun producten van een signatuur voorzagen. De ornamentiek der kunstnijverheid beïnvloedt op haar beurt ook weer de andere kunsten. De chinaverie bijv. in de binnenarchitectuur is ontstaan na de import van Chinees porselein.

De kunstnijverheid wordt gewoonlijk onderverdeeld naar de aard van het materiaal en van de producten: hout of meubels (in de meest uitgebreide zin van het woord, dus ook betimmeringen, deuren, schoorsteenmantels), houtsnijwerk, ceramiek (aardewerk en porselein), glas, weefsels (van tapijten tot kantwerk), smeedwerk van edele en onedele metalen, email, snijwerk in ivoor en been, lakwerk enz. Bij deze indeling heeft nu eens het materiaal de voorrang, dan weer het uiteindelijk product. De meeste voorwerpen van kunstnijverheid werden vroeger op bestelling gemaakt, alleen de wever, de pottenbakker en de glasblazer, soms ook de smid, hebben voor de markt gewerkt, daar het maken van een enkel stuk niet loont.

Het begrip kunstnijverheid, bewust op te vatten als tak van kunst, is eerst in de 19de eeuw opgekomen. Alhoewel in Frankrijk en Duitsland in het begin der eeuw mannen als A. de Musset, Schinckel en Semper zich al over de lelijkheid van het massaproduct hadden uitgesproken, ontstond ca 1860 in Engeland voor het eerst een beweging, die ten doel had de voorwerpen van het dagelijks leven weer een kunstzinnig uiterlijk te geven en deze wendde zich daartoe tot het oude handwerk. Zij werd geleid door de praerafaëlieten en hun geestverwanten (Dante Gabriel Rossetti, Burne Jones en William Morris), die geïnspireerd werden door de Middeleeuwen. Dezen hadden daardoor het oor van het publiek al, omdat zij bekend waren als dichters. De grootste stuwkracht ging uit van W. Morris, die zelf verscheidene handwerken grondig verstond. Doelmatigheid en geëigende behandeling van het materiaal waren voor hem essentieel. Dit nam niet weg dat de kunstnijverheid buiten de kring der juist genoemden in alle landen op producten uit diverse perioden van het verleden geïnspireerd bleef. Als reactie hierop ontstond de Jugendstil, die tot eenvoudige vormen terug wilde, maar in haar eigen, taai lijnenspel vastliep. In het begin van de 20ste eeuw kwam men toch in verschillende landen tot een persoonlijker kunstuiting, zoals in Nederland (Colenbrander, Eisenlöffel, Lion Cachet e.a.), in Frankrijk (Gallé en Lalique) en in België (Henri van de Velde). Denemarken verwierf zich een naam door het Kopenhaags porselein, Bohemen en Zweden door hun glas- en aardewerk. Ook het gegoten glas trachtte men een mooie vorm te geven, o.a. te Leerdam in Nederland en Empoli in Italië. Hier staat trouwens de glasblazerij van Murano ook nog in hoog aanzien. Een vorm van kunstnijverheid, die in de laatste tijd bijna een mode-artikel is geworden, is de volkskunst. Deze maakte oorspronkelijk alleen handwerk voor eigen gebruik, maar is veelal tot een huisindustrie geworden, die voor het toerisme werkt. Vooral het naaldwerk uit Oostenrijk en Italië is zeer in trek. De volkskunst betekent een belangrijke bron voor de patronen van de huidige textielindustrie. Geheel uit de volkskunst voortgekomen is ook het snijden van poppen, dieren- en engelenfiguurtjes voor de Kersttijd, waarin gehele dorpen in het Saksische ertsgebergte hun bestaan vinden. Een veel geïmporteerd product zijn de handgeknoopte kleden uit Klein-Azië en Noord-Afrika.

Kunstnijverheidsmusea zijn er o.a. te: Amsterdam, Rijksmuseum; Den Haag, Gemeente-Museum; Brussel, Jubelparkmuseum; Londen, Victoria en Albert-Museum; Berlijn, Kunstgewerbemuseum; Parijs, Musée des Arts décoratifs, Musée de Cluny.

Lit.: G. Lehnert, III. Gesch. d. K., 2 dln (Berlin 1921/’22); H. van de Velde, Die Renaissance im modernen Kunstgewerbe (Berlin 1901); J. Weingartner, Das kirchliche Kunstgewerbe der Neuzeit (1927); H. Th. Bossert, Gesch. d. Kunstgewerbes, 6 dln. Tijdschriften: The Studio (1893 ss.); Les Arts (1902 ss.); Wendingen; Die Dekorative Kunst; De toegepaste Kunsten in Nederland, 24 dln (1923 e.v.).

< >