of kolfspel is een balspel dat wordt gespeeld op een baan van cement of asfalt van ca 20 m lengte en ca 5 m breedte. Op de lengteas van de baan en 2 ½m uit de korte zijden worden twee palen geplaatst, die 15 cm dik en 1,25 tot 1,50 m lang zijn.
Deze palen worden resp. voor- en achterpaal, ook wel boven- en benedenpaal genoemd. Zij moeten enigszins naar het midden van de baan overhellen (ca 85°) om het eventuele springen van de bal tegen te gaan. De baan wordt begrensd door zijrabatten (langs de lengtezijden) en eindrabatten (aan de korte zijden).Gespeeld wordt met massieve caoutchouc-ballen („gomballen”) of — bij uitzondering — met „sajet”, d.i. een bal met elastieken kern, omwonden met sajet tot de vereiste grootte van 8-10 cm doorsnee, waaromheen met koperdraad een geite- of bokkevelletje is genaaid. De kolfstok, waarmee de bal wordt geslagen, is van hout met een ijzeren of koperen „slof” (kolf).
GESCHIEDENIS
Het kolven dateert reeds uit de vroege Middeleeuwen en het feit dat hertog Albrecht van Beieren in 1390 de Haarlemmers „De Baan” buiten de Haarlemmerpoort schonk om er te kolven en in 1398 de Brielenaars toestond buiten de stadswallen het kolfspel te beoefenen, wijst er op dat het spel in die dagen reeds zeer populair was. Wij zien hier echter tevens uit, dat het spel toen buitenshuis werd gespeeld. Inderdaad wijkt het kolven, zoals het thans nog wordt gespeeld, hemelsbreed af van dat Oudhollandse volksspel, dat nog op het eind der 17de eeuw als openluchtspel even geliefd was als voetbal thans (voor het kolven als openluchtspel z golf).
Het schijnt dat de oude Hollanders op den duur geen voldoening konden vinden in het spel over lange afstand met zijn vermoeiende wandeling. Ook de onzekerheid waar men de ver weggeslagen bal wellicht zou terugvinden, had voor hen weinig aantrekkelijks en men zocht naar een gladder en kleiner speelveld waarop het geluk minder en de vaardigheid meer van belang was. Zo kwam men er toe kolfbanen van gestampte klei aan te leggen.
Ook het kolven buiten, al was het dan binnen een afgeperkte ruimte, bevredigde onze verwende i8de-eeuwse voorouders niet. Zij zochten luxe en verfijning, maakten een afdak boven de baan en verplaatsten ten slotte het spel geheel naar het binnenhuis. Zo werd het eertijds mannelijke openluchtspel tot een genoeglijke tijdpassering bij de herberg, waar het ten slotte door het biljart is verdrongen. Maar nog in 1792 telde men in Amsterdam bij 128 herbergen en sociëteiten 217 overdekte en open kolfbanen. Den Haag had er een dertigtal, Rotterdam en Haarlem meer dan twintig. Allengs is het kolven teruggedrongen tot een streekspel, dat thans nog slechts in een aantal dorpen en stadjes in Noord-Holland wordt gespeeld: in De Streek, in West-Friesland en langs de Zaan, en daarbuiten alleen in Goes en in Cabauw, een dorpje in de Lopiker Waard. In totaal een dertigtal clubs en banen. In 1885 werd op initiatief van wijlen dr G. G. van Balen Blanken de Nederlandsche Kolfbond opgericht, die thans jaarlijks een vierdaagsche nationale wedstrijd organiseert en tracht het spel in stand te houden.