(1 wiskunde) is een physische grootheid, die aanduidt, hoeveel maal op een gegeven stoffelijke rechte lijn (bijv. een strak gespannen dun touw) een als eenheid van maat aangenomen lijnsegment (z eenheid) kan worden afgepast.
(2 sterrenkunde). Astronomische lengte is de langs de ecliptica in de richting van West naar Oost gemeten boog tussen het lentepunt en het punt waar de grote cirkel door de pool van de ecliptica en de ster de ecliptica snijdt. Al naarmate men het middelpunt van de aarde of van de zon als middelpunt van de hemelbol aanneemt, onderscheidt men geocentrische en heliocentrische lengte.
(3 aardrijkskunde). Aardrijkskundige lengte noemt men de boogafstand tussen de meridiaan van een bepaalde plaats en de nul-meridiaan, gemeten langs de aequator of langs een parallelcirkel. Gewoonlijk wordt de meridiaan over de sterrenwacht van Greenwich (Londen) als nul-meridiaan aangenomen en wordt van daar uit het aantal graden bepaald, dat zich de meridiaan van een te bepalen plaats ten- O. of ten W. van de nul-meridiaan bevindt: resp. het aantal graden oosterlengte of westerlengte. De tweede helft van de nul-meridiaan is dan zowel de 180ste graad oosterlengte als westerlengte (z aarde).