Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

Kinderbescherming

betekenis & definitie

omvat dat deel van het recht en van de maatschappelijke zorg, dat op het welzijn is gericht van de jeugdigen, die met zedelijke of lichamelijke ondergang worden bedreigd, hetzij dat dit gevaar vnl. uit de eigen aanleg dan wel uit milieu-omstandigheden voortspruit.

In engere zin beperkt zij zich tot de zgn. justitiële kinderbescherming, welke onder het min. van Justitie, afdeling Rijkstucht- en Opvoedingswezen, ressorteert en gebaseerd is op de kinderwetgeving (,z kinderrecht).

Met het oog op de practijk der kinderbescherming verdient de zgn. ondertoezichtstelling speciale vermelding. Bij deze preventieve maatregel

tracht een door de rechter aangewezen gezinsvoogd de opvoeding van een bedreigd kind, in diens eigen milieu en door de eigen ouders, te verbeteren. Eind 1948 bedroeg het aantal onder toezicht gestelde minderjarigen in NEDERLAND ca 13 600. Het belang van het kind kan ook vorderen, dat de ouders uit hun macht worden ontheven of ontzet en zijn opvoeding in andere handen wordt gelegd (z kinderrecht). Meestal wordt de voogdij dan opgedragen aan een voogdij vereniging. Op i Mrt 1950 hadden de voogdij verenigingen 18 800 voogdijkinderen onder haar hoede, waarvan er 10 500 in gestichten verbleven en 8300 in pleeggezinnen waren uitbesteed.

Regeringskinderen — d.z. kinderen die na een strafbaar feit te hebben begaan door de rechter ter beschikking van de regering worden gesteld —waren er op laatstgenoemde datum 1100 (950 in gestichten; 150 in pleeggezinnen).

Evenals voor het Nederlandse opvoedingswezen in zijn geheel, is ook hier de particuliere zorg, welke vnl. op levensbeschouwelijke grondslag uitgroeide, van essentieel belang. Van de desbetreffende federaties worden hier vermeld het Katholiek Verbond voor Kinderbescherming, de Nederlands Hervormde Kinderzorgbond, de Centrale Bond voor Inwendige Zending en Christelijk Maatschappelijk Werk, het Verbond van Joodse Instellingen en de Stichting „Humanitas”. Naast deze federaties werken er, die zich o.a. vormden volgens het gemeenschappelijk doel, zoals het Verbond der Verenigingen „Pro Juventute” en de F.I.O.M. (zorg voor de ongehuwde moeder en haar kind). Het overkoepelende lichaam der particuliere kinderbescherming is, op de grondslag van het beginsel van „vrijwillige samenwerking tot gemeenschappelijk aanvaarde taken”, de Nationale Federatie de Nederlandse Bond tot Kinderbescherming. Het te ’s-Gravenhage gevestigde werkorgaan der Nationale Federatie is het Nationaal Bureau voor Kinderbescherming — centrum voor practisch-wetenschappelijk onderzoek, bemiddeling en advies —, dat tevens de algemene vakbibliotheek der kinderbescherming beheert.

De kinderbescherming in de ruime zin omvat tevens het preventieve kamp- en internaatswerk, uitgaande van het min. van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, afdeling Vorming buiten Schoolverband (de zgn. sociale jeugdzorg van V.B.S.) en het werk der medisch-opvoedkundige bureau’s (M.O.B.’s). Het wat verder van de eigenlijke kinderbescherming verwijderde werk onder de massajeugd, dat niettemin uit preventief oogpunt van het grootste belang mag worden geacht, worde hier slechts genoemd.

De kampen en internaten van V.B.S. voor zgn. sociaal-labiele jeugd, welke naast de sociale vorming der deelnemers meestal tevens hun opleiding tot een vak beogen, nemen meer en meer jongens en meisjes op, die in aanraking kwamen met de justitiële kinderbeschermingsorganen.

In de tweede helft van 1949 liep de bevolking dezer instellingen — 16 voor jongens; 11 voor meisjes — op tot rond 800 jongens en 300 meisjes.

De M.O.B’s, in het leven geroepen om na onderzoek van het kind zowel als van zijn milieu bij opvoedingsmoeilijkheden advies te geven en veelal ook psychiatrische of andere bijstand te bieden, verrichten preventieve kinderbeschermingsarbeid, welke juist vanwege hun vroegtijdig ingrijpen van de grootste betekenis kan worden geacht.

G. VAN EDEN

Lit.: Centr. Bureau v.d. Stat.: diverse statistieken, o.a. die der Kinderbescherming (alleen 1949), van de Toepassing der Kinderwetten, van de Sociale Jeugdzorg vanwege het min. v. O., K. en W., van de Bureau’s voor opvoedingsmoeilijkheden; de geschriften van de Nat. Fed. de Ned. Bond tot Kinderbesch., o.a. no 6: Vijftig jaar kinderbescherming 1899-1949; no 8: Kinderbescherming in Nederland; P. A. v. Toorenburg, Kinderrecht en Kinderzorg in de laatste honderd jaren (Leiden 1918); J. Koekebakker, Onze kinderbescherming in Oorlog en Vrede (1946); M. C. T. v. Lennep, De ontwikkeling der Inwendige Zending in Ned. (21946); D. Q. R. Mulock Houwer, Gezinsverpleging (1947); J. Over- water, Kinderrechtspraak en Kinderbescherming (1948); Handb. voor Christelijke Arbeid (’s-Gravenhage 1950).

In BELGIË wordt de kinderbescherming uitgeoefend door de zorgen van drie afzonderlijke, ofschoon in grote samenwerking optredende, organen. Ten eerste de private werken die de zuigelingen, de jongste jeugd, de schooljeugd en de opgroeiende jongens en meisjes beschermen, met de geldelijke en zedelijke steun van de Staat. Deze werken, die steeds zeer talrijk geweest zijn, staan overkoepeld door het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, dat in 1915 tot stand kwam en door de wet van 5 Sept. 1919 een wettelijk statuut ontving. Ten tweede de burgerlijke rechtbanken, die de regelen van het Burgerlijk Wetboek toepassen op de ouderlijke macht en de voogdij, aldus toezicht uitoefenen ten gunste van de wezen, de ontzetting uit de ouderlijke macht kunnen uitspreken krachtens de wet van 15 Mei 1912, de onechte kinderen beschermen en de aanneming van kinderen bekrachtigen, waarvoor een wet van 22 Mrt 1940 de voorwaarden in grote mate heeft vergemakkelijkt. Ten derde de kinderrechtbank, die zich in het bijzonder bezighoudt met de kinderen met misdadige neigingen, die een strafbaar feit hebben gepleegd of om andere redenen moeten onderworpen worden aan maatregelen van bewaking, opvoeding of behoeding (^kinderrecht).

Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn beschikt over zeer ruime toelagen van de Staat, waarvan een groot gedeelte wordt gegeven aan werken, door privaat initiatief gesticht voor kinderbescherming.

Naast een zeker aantal katholieke, Joodse en neutrale privaat gestichte vacantiekolonies, heeft het Werk een aantal eigen kolonies opgericht; zij zijn het gehele jaar open; de kinderen ontvangen er onderwijs. De voornaamste zijn die van Dongelberg, Cortil-Noirmont, Heide, Knokke a/Z., Esneux en Oostduinkerke. Vooral bekend zijn de medico-paedagogische gestichten van Rixensart en Bierbais voor achterlijke en moeilijke kinderen, onder geneeskundig toezicht ingericht.

Het N.W.K. staat onder beheer van een raad van veertig door de regering benoemde leden en van een bijzondere geneeskundige raad.

Naast het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, noemen wij twee soortgelijke werken, volgens hetzelfde model ingericht: het Nationaal Werk voor Oorlogsweezen en het Nationaal Werk voor Weezen der Slachtoffers van de Arbeid.

De bescherming van de kinderen en de jeugd staat ook op de eerste plaats in de Belgische wetgeving op de regeling van de arbeid en van de sociale verzekering.

Bij Kon. Besl. van 1919 werden alle wetten ter bescherming van jeugdige arbeiders samengeschakeld en een medische dienst ingericht voor de arbeiders van jeugdige leeftijd. De gezinstoelage en de familietoeslag werden onlangs verhoogd en algemeen gemaakt. De bescherming van de jeugd is een der voorwerpen van voortdurend toezicht vanwege het ministerie voor Volksgezondheid en Gezin.

PROF. DR NICO GUNZBURG

Lit.: Henri Velge, Versl. N.W.K. 1915-1940 en 1940-1945 en de jaarlijkse Verslagen; Nico Gunzburg, art. Kinder- en Jeugdbescherming, in: Paedagogische Encyclopaedie, onder red. v. R. Casimir en J. E. Verheyen II (1949), blz. 147.

< >