(kunst). Waar het Evangelie uiterst sober is met zijn mededelingen over Christus’ geboorte (Luc. 2:7), ligt het voor de hand, dat de kunstenaars veelvuldig putten uit de apocriefe bronnen (zgn.
Proto-evangelie van Jacobus, Evangelie van de geboorte der H. Maagd, de Pseudo-Mattheus e.a.).De Vroegchristelijke kunst van het Westen (midden 4de - begin 6de eeuw) kleedt de geboortescène als volgt in: het Kind ligt in de kribbe die gewoonlijk het voorkomen heeft van een soort gemetselde altaartafel geplaatst onder een afdak. Er naast staan de os en de ezel, terwijl de gesluierde Maria terzijde gezeten is. Hiernaast komt vanaf de 6de eeuw het Byzantijnse type voor: het afdak wordt er vervangen door een grot. Maria rust op een bed of een matras, Jozef zit afgewend ter zijde. Het Kind wordt een tweede maal op de voorgrond uitgebeeld, waar een vroedvrouw bezig is het te baden. Een of meer engelen verkondigen de bljjde mare aan de herders. De os en de ezel ontbreken nimmer. Deze wijze van voorstellen verbreidt zich in de 7de en 8ste eeuw over de landen van het Westen, waar zij tot in de 14de eeuw gangbaar blijft. Tegen het midden dezer eeuw komt plotseling, het eerst in Italië, een nieuw type op. Maria ligt niet langer op haar kraambed: zij knielt met gevouwen handen neer, terwijl het Kind op een laagje stro of op een slip van haar mantel rust. Jozef begint meer aandeel te nemen in het gebeuren, terwijl de legendarische vroedvrouwen langzamerhand verdwijnen. Dit type blijft ook na de Middeleeuwen gangbaar, al beeldt men dan bij voorkeur de aanbidding door de herders uit.
PROF. DR J. J. M. TIMMERS
Lit.: J. J. Mak, Middeleeuwse Kerstvoorstellingen (Utrecht-Brussel 1948).