is een houten of metalen gestel, waarop peluws, matrassen en dekens worden neergelegd en dat in normale omstandigheden dient om het lichaam in rust uit te strekken. In het N. was dit meubel eerder bekend dan in het Z., waar nog tot ver in de 15de eeuw het geïmproviseerde „veldbed” gebezigd werd.
Gedurende de middeleeuwen waren de bedden algemeen „meerslapers”, d.w.z. bedoeld voor meer dan één persoon; slechts vorstelijke en hoog-adellijke personen hadden een „éénslaper”, die ze dan vaak met zich op reis namen. Bedden zijn ons overgeleverd van de 15de eeuw af, die daarvóór zijn ons uit de beeldende kunst (vooral miniaturen) bekend, sinds de 12de eeuw. De Grieken, Etruskers en Romeinen gebruikten een laag bed, soms uit fijn hout, meestal echter uit brons vervaardigd (niet zelden met versierde poten). In Scandinavië en de Germaanse landen moet reeds vroeg een soort wandbed bekend zijn geweest, dat in de hoek van de muur geplaatst werd. Het nis-, wand- of kastbed, overdag met deur of gordijn afgesloten, stamt eveneens uit het N. en heeft in oorsprong niets te maken met het uit Spanje afkomstige en over Frankrijk hier ingevoerde „tentbed” of alkoofbed. Of men in de middeleeuwen steeds geheel ontkleed sliep, gelijk uit sommige kunstwerken zou kunnen worden opgemaakt, blijft een open vraag; sedert de 17deeeuw echter is het in nachtgewaad slapen gewoonte geworden.
Gedurende de vroege middeleeuwen was het bed een rechthoekig gestel; tot in de 15de eeuw noodzaakten hoog opgestapelde kussens het bijna zittend liggen; veelal omsloot een rijk behang bij vermogende lieden het bed aan de vrije zijden, zodat het gestel zelf slechts spaarzaam, aan de hoeken versierd was. Een baldakijn- of hemelbed, soms met een lamp, hangend te midden der vaak kostbare gordijnen, moet in de 12de eeuw reeds gebruikt zijn, doch verwerft in de Gothische tijd de voorkeur; de plint achter het hoofdeinde wordt vaak kunstig met briefpaneel en rankwerk versierd en verguld (vgl. o.a. panelen van Rogier van der Weijden). Dit paneel groeit in de 15de eeuw uit tot een vooruitstekend baldakijn, het bed zelf wordt hoger en aan eender lengtezijden loopt een zitbank. In de 16de eeuw ontstaat dan daaruit het pronkbed (waarop vorstelijke personen vaak liggend audiëntie verleenden) met rijke gordijnen (in Frankrijk de zgn. „Valence”). Tot in de 18de eeuw blijven deze pronkbedden in zwang, soms met rijk besneden of beschilderde onderdelen (vooral in Italië).In de periode van het Barok neemt de drapering weer toe; de hemel krijgt vaak de vorm van een krans of kroon, of wordt aan de hoeken versierd met beelden, acroteriën of struisveren; een eeuw later is men aan een drukke versiering van het bed zelf toe, terwijl de gordijnen beperkt worden tot de omgeving van het hoofdeinde. Daarnaast komt het gewone, vlakke rustbed in de mode („chaise longue”). Het grote bed staat niet meer in een hoek of met de lengtezijde langs de wand, doch steekt de kamer in; alleen de plint van het hoofdeinde raakt de muur. In Engeland ontstaan op het eind der 18de eeuw vrij lage bedden met sobere versiering en meestal zonder baldakijn (Chippendale). Deze vorm beïnvloedt het bed uitdeEmpiretijd, hoezeer ook geïnspireerd op het bed in de Oudheid: versieringen worden alleen door middel van beslag of inlegwerk aangebracht op de buitenzijden van voeteneind en zijkanten en op de binnenzijde van het hoofdeinde. Een aparte slaapkamer wordt eerst in de eerste decennia der 19de eeuw (Biedermeier) algemeen; spoedig daarna komen de metalen bedden in zwang. Veren matrassen kent men eerst sinds het eind dier eeuw.
DR JOHN B. KNIPPING
Lit.: H. Havard, Dict. dc rameublement III2 (Paris, z.j.; 415 vlg.); H. Schmitz, Das Möbelwerk (Berlin, z.j.); O. v. Falke» Deutsche Möbel d. Mittelalters u. der Renaissance (Stuttgart 1924); C. H. de Jonge, Holland.
Möbel- u. Raumkunst von 1650-1780 (Stuttgart z.j.); A. Feulner, Kunstgesch. d. Möbels, 2de dr. (Berlin 1927); A. Berendsen, Het Meubel van Gothiek tot Biedermeier, 2de dr. (Utrecht 1941).