Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KERSPEL

betekenis & definitie

(karspel, carspel, carspil), oorspronkelijk kerkgemeente, parochie, omstreeks de 16de eeuw ook gebruikt ter aanduiding van wat men later de „burgerlijke gemeente” zou gaan noemen, na 1600 in verschillende delen van de Republiek der Verenigde Nederlanden zelfs vooral als zodanig in zwang. In laatstbedoeld opzicht werd de aanduiding dikwijls gebruikt naast de meer typische streekeigen aanduidingen als ambacht, schultambt, buurschap, marke.

Soms bestond een ambacht of schultambt uit verschillende kerspelen, soms ook omvatte een kerspel verschillende buurschappen of marken. De Friese grietenijnen omvatten gewoonlijk verschillende kerspelen. Het begrip kerspel kan slaan op het territoir, als objectieve aanduiding van het gebied, het kan ook slaan op de subjecten, de inwoners of leden der „gemeente”, hetzij als collectiviteit, hetzij als rechtspersoon. De taakverdeling tussen het kerspel en de grotere of kleinere eenheden of collectiviteiten is dikwijls weinig scherp, meermalen werden de functies van bijv. kerspel en schultambt of kerspel en buurschap nauwelijks uiteengehouden. Bij de vorming der Nederlandse gemeenten door Napoleon in 1811 werd in vele departementen (provincies) het kerspel als eenheid voor de gemeente gebruikt, waarbij dan de (nieuwe) gemeente één of meer kerspelen omvatte. MR J. LINTHORST HOMAN

Lit.: A. S. de Blécourt, Ambacht en Gemeente (1912); A. A. F. van Panhuys, De Landgemeente in Friesland (Groningen 1869); L. J. van Apeldoorn, De Kerkelijke Goederen in Friesland (2 dln, 1915); J. Linthorst Homan, Het Ontstaan der Gemeenten in Drenthe (1934); Idem, Van Kerspel tot Gemeente (1938).

< >