lied op de Geboorte van Christus en wat daarmede samenhangt, gezongen in de Kersttijd, d.w.z. van Kerstmis tot Driekoningen (eertijds tot Maria Lichtmis), sinds de 19de eeuw onderscheiden van het Adventslied. Reeds de Oudchristelijke kerk kende Kerstliederen, die de komst van het heil in de Geboren Koning bezingen, en de gehele Middeleeuwen door bleef de geestelijkheid voor kerkelijk gebruik dergelijke liederen, meest sequensen, dichten, zoals o.a. het bekende Laetabundus. Maar de inhoud heeft zich allengs meer aan de geest des tijds aangepast.
Al herinnert de jubilatie soms nog aan de vroegste eeuwen en de geleerdheid aan het schoolonderwijs, de toon is onder invloed van het franciscanisme menselijker en gevoeliger geworden. In dit opzicht althans is het lied in de volkstaal de erfgenaam van de Latijnse poëzie. Wat ons bewaard bleef is op enkele uitzonderingen na niet ouder dan de 15de eeuw; pas toen vond men het de moeite waard dit volksgoed op te tekenen. Zodra het drukken evenwel in de 16de eeuw lonend werd, verschenen er drie eeuwen lang elk jaar een aantal Kerstliedboekjes met een min of meer vast fonds aan oude liederen. Ze waren niet uitsluitend bestemd voor de huiselijke kring, want het Middeleeuwse gebruik van het zingen in de kerk in de Kersttijd bleef ondanks alle verdrukking in sommige streken voortbestaan. Uit de Middeleeuwen is die volkszang vooral bekend bij het Kindje Wiegen, waarvoor oorspronkelijk speciale liederen, wiegeliederen, waren bestemd. Hier vooral was een afwisseling van soli en tutti, zoals de leis die bood, gewenst. Buiten de kerk werd in later tijd, althans tot in de vorige eeuw, behalve in de huiselijke kring ook in het openbaar gezongen, inzonderheid door bedelvolk dat met de „ster” rondging, maar ook wel spontaan door kinderen en jongelui in groepsverband.Bij onze naaste buren heeft het Kerstlied reeds in de Middeleeuwen ernstig geleden onder de verwereldlijking van de feestviering. Zo kon de carol in Engeland een gezelschaps-ja een drinklied worden; de noël, die trouwens pas sinds de 16de eeuw opkwam, draagt alle kenmerken van de idylle (ingegeven door het Bezoek der Herders, eeuwenlang het centrale thema), terwijl het Duitse Kerstlied zijn roem als geestelijk lied feitelijk eerst dankt aan de reformatorische, persoonlijk-dichterlijke werkzaamheid (Luther, Gerhardt). Trouwens van nieuwe liederen bezit ook Engeland voortreffelijke voorbeelden; we noemen Milton’s Nativity hymn, Southwell’s The buming babey Vaughan, Grashaw, Herbert, enz. Zonder chauvinisme mogen we echter voor de Middeleeuwen Nederland bovenaan stellen èn om de gevarieerdheid èn om het religieus gehalte van de bewaarde liederenschat. De Nieuwe Tijd daarentegen heeft hier betrekkelijk weinig subliems opgeleverd. Afgezien van Vondel’s 0 Kerstnacht gaf de 17de eeuw nog enkele aantrekkelijke herdersliederen, maar dan droogt de bron op. Hetzelfde geldt voor het buitenland; van de talloze nieuwere liederen boekten er twee een ongemeen succes, het Stille Nacht en Minuit chrétiens. Overigens geldt de productiviteit in onze eeuw meer de individuele artistieke creatie dan het op het volk afgestemde lied.
DR J. J. MAK
Lit.: L. G. Amelin, J. Hatzfeld, V. Thomas, In Natali Domini, Hymni et cantiones nataliciae ex traditione ecclesiae occidentalis selectae et cum notis musicis editae (1933); J. R. H. de Smidt, Les noëls et la tradition populaire (A’dam 1932); K. Simrock, Deutsche Weihnachtslieder (1859); A. Freybe, Weihnachten in deutscher Dichtung (2. Aufl., 1885); W. Thomas en K. Amelsz, Das Weihnachtslied (1932); R. L. Greene, The Early English Garols (Oxford 1935); J.J Mak, Middeleeuwse Kerstliederen (Utrecht - Brussel 1948).