(van Lat. collectus, verzameling), het meest algemene begrip voor een aantal — meestal een groot aantal — mensen dat, in een bepaald opzicht, als een geheel beschouwd kan worden. De collectiviteit kan bepaald of onbepaald zijn.
Bepaald is de collectiviteit van de groep: het volk, een vereniging, het gezin, enz. Onbepaald is de collectiviteit, welker grenzen niet vaststaan: het publiek, de massa. In zijn meest algemene betekenis duidt het woord op het massale geheel der maatschappij.Het woord collectiviteit drukt dus uit veelheid en eenheid. Deze eenheid is hierin gelegen dat zij, die de collectiviteit vormen, in een bepaald opzicht verbonden zijn tot een eenheid (de groep), of zich als eenheid gedragen (de massa, het publiek). Het is dus een factor van geestelijke of psychische aard, die een aantal mensen tot collectiviteit vormt: het bewustzijn deel te zijn van een groep en het zich gedragen als zodanig; het erkennen van gemeenschappelijke waarden en maatstaven, die het handelen richten; de gelijke reactie op bepaalde omstandigheden, waarbij de wederzijdse psychische beïnvloeding van grote betekenis is; de algemeenheid in het ageren en reageren van de grote menigte van „de maatschappij”. Ieder mens maakt deel uit van verschillende collectiviteiten.
Collectiviteit is dus zowel de objectieve werkelijkheid van de in bepaald opzicht een eenheid vormende veelheid van mensen, als het subjectieve, innerlijke element, dat iemand tot deel van een collectiviteit maakt; in deze laatste betekenis is de collectiviteit in de mens gelegen, een element, een aspect van zijn leven.
Ten gevolge van het ingewikkelde proces van de maatschappelijke ontwikkeling worden in sommige tijden maatschappelijk leven en bewustzijn meer door het individuele element, in andere meer door het element der collectiviteit beheerst. Sedert ongeveer het begin van deze eeuw is de betekenis en invloed der collectiviteit toenemende.
MR J. BIERENS DE HAAN.