Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KERSEN

betekenis & definitie

behoren tot de familie van de Rosaceeën, subfamilie Prmoideeën, geslacht Prunus, ondergeslacht Cerasus. Zij komen in het wild in Europa en West-Azië voor. De geteelde rassen zijn gegroepeerd in P. avium (krieken), in P. cerasus (Walen) en P. avium x cerasus (royalen). Krieken maken een grote boom (8-16 m) met stevige takken, welke hoge eisen aan de grond stelt.

De grond moet licht en doorlatend zijn en hoog uit het water liggen. De krieken zijn absoluut zelfsteriel. De vruchten van de vele rassen welke hiertoe behoren zijn zoet. De Walen hebben een kleine boom (4-6 m) met slappe, vaak hangende takken, welke geringe eisen aan de grond stelt. Zij zijn zelffertiel. Hiertoe behoren rassen met zeer zure vruchten zoals de dubbele morel en de Westerleese kriek. De royalen (= kersen in engere zin) hebben matige bomen (6-9 m) met opgerichte takken. Zij stellen matige eisen aan de grond. Zij zijn ook op de zwaardere, doorlatende gronden te telen. Zij zijn zelffertiel maar geven bij kruisbestuiving meer vrucht. De vruchten zijn zuur. Hiertoe behoren de Meikers en aanverwante rassen, zoals knolkers en volger.RASSEN

Het aantal rassen is groot. De rassenlijst voor fruit geeft er 32. De.meest bekende zijn Meikers, morel, Early Rivers, Varikse zwarte, Abesse de Mouland, markies (Pater van Mansfeld) en wijnkers. Bij de verschillende rassen varieert de kleur van rood in de donkere tinten tot zwartviolet toe. Het vruchtvlees varieert van sappig tot vast knappend. De rijptijd is verschillend, maar ligt in Juni tot half Juli. Overigens is er nogal verwarring bij de benaming, welke verergerd wordt door de vele plaatselijke namen. Een afzonderlijke plaats neemt de morel met zijn zeer zure vruchten in. Dit is een stoofkers en geschikt voor het maken van wijn en het inmaken op brandewijn.

ONDERSTAM

De kersen en morellen zijn bijna allemaal veredeld op de Limburgse boskriek. Deze komt o.a. in Limburg in het wild voor. Hiervan wordt het zaad verzameld. Bij uitzondering wordt de onderstam gekweekt van de pitten van gekweekte variëteiten en van de Prunus Mahaleb (Weichselhout). Op het proefstation East Mailing in Engeland is het vraagstuk van kersenonderstammen in studie genomen. De bedoeling is om te komen tot onderstammen, welke vegetatief vermenigvuldigd worden en daardoor onderling gelijk zijn.

ECONOMISCHE BETEKENIS

De kersaanplant omvat momenteel in NEDERLAND Ca 8 pct van de totale fruitaanplant.

In 1949 bedroeg de oppervlakte 4792 ha tegen 4224 ha in 1939. Deze toeneming is naar verhouding geringer dan van de totale fruitaanplant, omdat de hoge pluklonen en het minder passen van de teelt in het gemengde bedrijf en de invoer uit België de telers wat terughoudend maken. De totale productie bedroeg in 1948 ruim 21 millioen kg, welke via de veilingen 13 millioen gulden opbracht, waarmee de kers van het fruit in kg-opbrengst op de 5de en in geldelijke opbrengst op de 4de plaats stond. In 1948 werd nog ruim i/4 millioen kg verse kersen ingevoerd en 11 000 kg verse en 902 000 kg verduurzaamde kersen uitgevoerd. De in- en uitvoercijfers schommelen van jaar tot jaar sterk. Invoer vindt plaats uit België. Uitvoer geschiedt naar Duitsland. Door de conservenindustrie werd in 1948 bijna 6 millioen kg of 27 pct verwerkt. Het verbruik in kg per hoofd der bevolking bedroeg in 1948 2,06 kg tegen gemiddeld 0,32 kg in de jaren i937/’3g.

CENTRA

Het grootste productiecentrum met meer dan 50 pct is de Betuwe, daarop volgen in belangrijkheid Zuid-Limburg, Utrecht (Bunnik), oostelijk Noord-Brabant (Uden) en Zuid-Beveland.

TEELTWIJZEN

De kersen worden vnl. als hoogstam geteeld. Vroeger (1900-1920) werden ze veel aangeplant als spoedig oogstgevende wijkers in hoogstamappelboomgaarden. Tegenwoordig neemt de enkelvoudige kersenboomgaard toe, omdat hierin de bestrijding van ziekten gemakkelijker is uit te voeren. Bij de aanplant worden gewoonlijk verschillende gelijktijdig bloeiende variëteiten door elkaar gezet, omdat de meeste variëteiten kruisbestuiving nodig hebben (Meikers en morel niet). De struikboomgaard van kersen komt weinig voor. De morel wordt wel als leiboom in waaiervorm tegen muren geteeld. Op het proefstation in Naaldwijk worden proeven genomen om kersen in kassen te vervroegen.

TEELTZORGEN

De grootste zorgen zijn het op tijd oogsten, vooral bij regen, het spreeuwen jagen (kersen keren) en de bestrijding van ziekten. Jonge kersebomen moeten schraal, volwassen kersebomen goed bemest worden. De grondwaterstand moet laag gehouden worden.

ZIEKTEN

Dierlijke parasieten zijn de bastkever, de bladrollers, het kersenbloesemmotje, de slakvormige bastaardrups, wintervlinder en de bladluis. Plantaardige parasieten (schimmels, bacteriën) zijn: verwelkingsziekte, krulziekte, moniliaziekte, bacterieziekte. De smalbladigheid wordt door een virus veroorzaakt.

Bij de aanplant dient men uit te gaan van plantgoed, dat gewaarmerkt is met een strookje van de N.A.K.B. en voorzien is van een certificaat. Dit geeft grotere zekerheid van rasechte en gezonde bomen bij de aanvang.

Sterkersen.

Tot het geslacht Prunus behoren ook boomgewassen, welke geteeld worden om hun sierwaarde en onder de naam van sierkersen bekend staan. De meest bekende hiervan zijn Prunus serrulata en Pr. triloba.

De Prunus serrulata of Japanse bloemkers wordt veel aangeplant als struik, half- of hoogstam in siertuinen en parken. Er zijn verschillende variëteiten bekend, welke van elkaar verschillen in bloemkleur (wit, rosé, rood) en boomvorm (smal, schuin of breed uitgroeiend of hangend). Het meest wordt Pr. serrulata Hizakura aangeplant, welke met schuin uitstaande takken fors uitgroeit en welke langgesteelde, gevulde rosé bloemen draagt, die in April bloeien. Bij uitzondering wordt deze Prunus in de kas in bloei getrokken.

De Prunus triloba flore plena heeft kort gesteelde, kleine, gevulde, rode bloemen. Deze komt vnl. als trekheester voor bij bloemkwekers (Aalsmeer, Ter Aar), omdat de afgesneden bloeiende takken een goed handelsartikel zijn. Zij worden getrokken van Jan.-Mrt.

De sierkers wordt geënt op een onderstam en wel op de Limburgse boskriek. Dit veredelen en het verder opkweken geschiedt in hoofdzaak in Boskoop.

IR G. W. VAN DER HELM

Lit.: De tuinbouwgids (jaarl. uitg.); Ziektebestrijdingskalender voor de Fruitteelt (jaarl. uitg.); J. D. Gerritsen, De teelt van kersen (1944); Sprenger, Het leerboek der fruitteelt (1948).

DE KERSENTEELT IN BELGIË

België heeft een belangrijke kersenteelt. De productie van 1950 bedroeg nagenoeg 25 000 ton. Dit was een overvloedige oogst. De normale productie wordt geschat op 20 000 ton. De teelt is hoofdzakelijk gelocaliseerd in de streek van Sint Truiden, waar uitgebreide hoogstammige boomgaarden zijn. Voorts ook in Brabant, in ’t Waasland, in de provincies Antwerpen, Namen en Luik. In hoofdzaak worden de volgende variëteiten gekweekt: de Pijlen, de Franse Vroege (Early Rivers), de Poolse, de Kernielen, de Bigarreau Esperen, de Abesse de Mouland (Eisdense), de Zwarte Kraker, de Kleine Waalse, de Griotte de Thiange, de Noordkriek.

Het productieseizoen omvat: de periode der vroege variëteiten, hoofdzakelijk de Franse Vroege, tijdens de drie eerste weken van Juni; de periode der vleeskersen (Bigarreaux) en der Griotten rond einde Juni begin Juli; de periode der late krakers (vnl. de Abbesse de Mouland) en der Noordkrieken tijdens de laatste drie weken van Juli. De kers is voor België een voornaam exportproduct.

De voornaamste afnemers zijn Engeland, Nederland, Duitsland en Frankrijk.

Kersenhout

is afkomstig van Prunus avium L. en Pr. cerasus L. Het hout is aanvankelijk licht roodbruin, doch wordt later donkerder, is soms wat geaderd en heeft weinig glans. Het s.g. is veranderlijk en gemiddeld 0,65; het is fijn van nerf, moeilijk splijtbaar, krimpt erg en is niet duurzaam. Gepolitoerd is het een fraaie houtsoort, die vroeger veel voor sierkastjes gebruikt werd.

DR. A. KLEINHOONTE.