vorst (1814), Pruisisch staatsman (Essenrode, in Hannover, 31 Mei 1750 - Genua 26 Nov. 1822), was eerst in Hannoveraanse, daarna (1782) in Brunswijkse staatsdienst en eindelijk in die van de markgraaf van Ansbach en Bayreuth. Toen deze landjes bij Pruisen kwamen (1791), bleef Hardenberg de administratie ervan leiden.
Hij deed dat op voortreffelijke wijze in de geest der Franse „verlichting”. Zijn nieuwe vaderland diende hij ook in verschillende diplomatieke missies en in 1795 sloot hij de Vrede van Bazel met de Franse republiek, waarbij Pruisen zijn vrienden van de Eerste Coalitie in de steek liet. Als leider der buitenlandse politiek te Berlijn (van 1798-1804 samen met Haugwitz, van 1804-1805 alleen en daarna weer tot voorjaar 1806 met Haugwitz) bleef Hardenberg voorstander van neutraliteit tussen de mogendheden, ja zelfs in 1805 voorstander van annexatie van Hannover in samenwerking met Napoleon. Pas na Jena (1806) werd Hardenberg vijand van Frankrijk en bondgenoot van vom Stein.Te zamen met deze bestreed hij de invloed van het kabinet des konings, maar hij was het, die er de vruchten van plukte: na van 1807-1810 op bevel van de Franse keizer uit de regering verwijderd te zijn geweest, werd hij in 1810 met toestemming van Napoleon1 staatskanselier en almachtig eerste minister. Nu zette hij het hervormingswerk van vom Stein voort, dat ten doel had Pruisen weer op te heffen. Maar hij ging daarbij van een geheel ander standpunt uit dan vom Stein. Hardenberg was individualist. Hij hief de gilden op (1811), schafte de herendiensten der boeren af (1811) en verleende de Joden het burgerrecht (1812). Een algemene grondbelasting en een bedrijfsbelasting werden ingevoerd.
Door dit alles is Hardenberg de wegbereider van het 19de-eeuwse liberalisme geweest, ofschoon hij zich in zijn methoden aansloot bij die van het verlichte despotisme der 18de eeuw. Op het terrein der buitenlandse politiek viel hem de moeilijke taak toe eerst door handhaving van het bondgenootschap met Frankrijk, later (1813) met Rusland, Pruisen zijn positie van grote mogendheid te hergeven. Na het Wener Congres (1814), waarop hij zijn koning vertegenwoordigde, is hem dit wel gelukt ofschoon nationalistische Pruisische geschiedschrijvers hem verwijten lang niet zoveel te hebben verworven als, gezien de overwinningen der Pruisische legers, mogelijk zou zijn geweest. Zijn denkbeeld, een begin te maken met de invoering van een vertegenwoordigend stelsel in Pruisen, werd ondanks de belofte van Frederik Willem III in het edict van 22 Mei 1815 niet verwezenlijkt. Het was zijn fout ruzie te maken met Wilhelm von Humboldt, de enige minister, die hetzelfde wilde als hij, en die deswege in 1819 aftrad.
Bibi.: Denkwürdigkeiten des Staatskanzlers Fürsten von H., ed. L. v. Ranke (5 dln, 1877).
Lit.: L. v. Ranke, H. und die Geschichte des preussischen Staates, 1793-1813 (ook in Sämtliche Werke, dl 46-48); M. Duncker, Haugwitz u. H. (1887); E. v. Meyer, Die Reform der Verwaltungsorganisation unter Stein und H. (1912); H. v. Richthofen, H. (1933); F.
Schnabel, Deutsche Gesch. im 19. Jahrh. (dl I, 1929)*