Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Karel joan lodewijk alberdingk thijm

betekenis & definitie

(Amsterdam 22 Sept. 1864), bekend onder het pseudoniem Lodewijk van Deyssel (naar het gehucht Deyssel in Hannover vanwaar de familie afkomstig is), zoon van den voorgaande, studeerde aan de R.K. gymnasia te Rolduc en Katwijk-Binnen; een der belangrijkste leiders en woordvoerders der zgn. Nieuwe-Gids-beweging.

Van Deyssel schreef een menigte critieken en essays over literatuur, toneel en schilderkunst, die bijeengebracht zijn in een reeks Verzamelde Opstellen, later als Kritieken verschenen in de Verzamelde Werken (1920). Oorspronkelijk was hij de man van de zuiver-lyrische critiek; hij liet een letterkundig kunstwerk of een gehele kunstenaarsfiguur op zich inwerken en schreef de daardoor in hem gewekte gevoelens, van liefde of haat, van afkeer of verrukking uit in hartstochtelijk proza, dat den lezer meer medesleepte dan overtuigde: de opstellen Kieuw Holland-, Over Literatuur-, La Terre-, Lidewijde. In het laatste artikel sloot hij zich aan bij Busken Huet en interpreteerde op nieuwe, fellere wijze diens eis: „Kunst is passie”. De schrijvers van de oude garde (Vosmaer, Ten Brink, Van Hall) ging hij op ongenadige en niet geheel rechtvaardige wijze te lijf; -— voor de jongeren werd hij de grote apostel en meester. Zijn proza uit deze periode getuigt van grote liefde voor het schone, direct-ontroerende woord en van een sterke subjectiviteit.

Aanvankelijk verdedigde hij vurig het impressionisme en het naturalisme. Omstreeks 1890 begon een nieuw tijdperk. Zola’s naturalisme verloor zijn bekoring (De dood van het naturalisme, 1891); het mystieke gevoelsleven, dat hij uit oudere en nieuwere schrijvers leerde kennen bracht hem op nieuwe wegen ( Van Zola tot Maeterlinck, 1895). Zijn critiek werd daarmede rustiger van toon, evenwichtiger in waardebepaling en zij bepaalde zich meer en meer tot het detail. In de Rembrandt-bundel der Verzamelde Opstellen zegt hij uitnemende dingen over beeldende kunst.

Als schrijver van verhalend proza verwekte Van Deyssel veel opschudding met de roman Een Liefde (1887). Dit boek werd als „onzedelijk” gebrandmerkt om enige onkiese woorden en uitdrukkingen, met virtuoze baldadigheid gelanceerd; in een volgende druk werden zij door „fatsoenlijke” equivalenten vervangen. Hoofdzaak is, dat Van Deyssel hier het naturalisme van de door hem bewonderde Franse schrijvers doordrongen heeft met een sensitivistisch element; de verbeelde uiterlijkheid is er verfijnd en verdiept door de geëmotionneerde waarneming van den kunstenaar. De Kleine Republiek (1888), een beschrijving van het kostschoolleven te Rolduc, bezit gedeeltelijk dezelfde goede kwaliteiten, maar verloopt toch reeds hier en daar in de minutieuze beschrijving van uiterlijke futiliteiten, waardoor Van Deyssel’s later verhalend proza voor velen ongenietbaar zou worden: de zgn. Adriaartjes in Kindleven (1904). Zijn vroegere Proza-gedichten, zoals Menschen en Bergen, Jet gd, In de Zwemschool zijn impressionistische studies van een onmiskenbaar opzettelijke allure.

De tot levensbepeinzing neigende Van Deyssel komt misschien het schoonst en het zuiverst tot uiting in het dagboek Uit het leven van Frank Rozelaar (1911). Ook daarin leeft de liefde voor het detail, maar zij is zó innig, dat zij het detail opheft tot de algemeenheid van een symbool, en zij richt zich daarbij in nobele bezinning op uit de natuur ontvangen schoonheidsindrukken. Onder het pseudoniem A. J. schreef Van Deyssel in zijn jonge jaren een boek over Multatuli en een van grote piëteit getuigende biografie van zijn vader. Bij deze biografie sluiten zich zijn Gedenkschriften (1924) aan, in hoofdzaak herinneringen uit zijn jeugd bevattende.

PROF. DR N. A. DONKERSLOOT

Bibl.: Van Deyssel’s kritieken zijn gebundeld in Verzamelde Opstellen (negen bundels), waarin ook andere prozastukken, als Menschen en Bergen, Jeugd, de vertaling Akedysseril enz. zijn opgenomen. De Verzamelde Werken in zes delen (1922), zijn een bloemlezing, in 1923 aangevuld met twee nieuwe delen. 1924, Gedenkschriften; 1929, Nieuwe Kritieken. Romans: Een Liefde (1887); De kleine Republiek (1889); Uit het leven van Frank Rozelaar (1911). Onder het pseudoniem A. J. de biografie van zijn vader J. A. Alberdingk Thijm (1892), ook de studie over Multatuli (1891).

Lit.: Over Van Deyssel: J. M. Acket (De Gids, 1896) ;J. Ha velaar (De Gids 1912); Benno J. Stokvis (1921); idem Bibl. Van Deyssel, Het Boek (1921).

< >