Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CRITIEK

betekenis & definitie

(1, filosofie) is afkomstig van het Griekse kritikè, dat schifting, onderscheiding betekent. Het is in het algemeen de beoordeling, waarbij het ware van het onware en de dwaling, het schone van het lelijke en in het algemeen het waardevolle van het waardeloze en de schijnwaarde worden onderscheiden.

Zij kan hekelend of opbouwend zijn. In de filosofie denkt men bij critiek speciaal aan Kant, die in zijn drie werken: Kritik der reinen Vernunft, Kritik der praktischen Vernunft en Kritik der Urteilskraft zijn leer, het criticisme, uiteenzette. In tegenstelling tot het dogmatisme, dat een voorafgaand onderzoek naar de mogelijkheid van het menselijk kennen overbodig acht en het scepticisme, dat deze mogelijkheid ontkent, meent het criticisme een weg te kunnen wijzen om filosofische oordelen — bijv. de synthetische oordelen a priori — te motiveren.(2, letteren) is de beoordeling van letterkundige werken naar hun waarde; sedert de 17de eeuw gebruikten de Fransen het woord critique voor de toetsing van de literatuurwerken aan de toenmaals geldende aesthetische normen. In de Oudheid had het woord critiek meer de betekenis van filologische beoordeling van kunstwerken. Men verdeelt de critiek gewoonlijk in twee soorten en wel:

a. De filologische critiek, die zich vnl. bepaalt tot het onderzoek van een tekst zelf. Zij kan onderscheiden worden in een lagere en een hogere critiek. De eerste, ook wel tekstcritiek genoemd, tracht de juiste vorm van de tekst vast te stellen, die dikwijls in de overlevering bedorven is. Zij gaat uit van een grondig onderzoek der bronnen van de tekst (uitgaven of meestal handschriften), welker onderlinge afwijkingen worden genoteerd (recensie); men tracht de onderlinge verhouding van die bronnen vast te leggen in een stamboom, die, naast andere gegevens, een tekstgeschiedenis mogelijk maakt. Vervolgens beproeft men de oorspronkelijke tekst vast te stellen, hetzij door keuze tussen de verschillende in de bronnen overleverde lezingen (selectie) hetzij door verbetering (emendatie) van deze door eigen gissing (conjectuur). Is aldus de tekst zo goed mogelijk vastgesteld, dan komt de taak van de hogere critiek, die de echtheid van het geschrift moet vaststellen en de juistheid van de daarin medegedeelde feiten aan de werkelijkheid moet toetsen. De echtheid van een geschrift wordt bepaald op grond van de gegevens, die inhoud, taal en stijl aan de hand doen; deze moeten overeenstemmen met de historische en culturele omstandigheden van de tijd, waartoe het behoort en indien de schrijver bekend is, met diens eigenaardigheden als mens en auteur. Deze critiek heet ook wel de diplomatische of historische critiek, wijl zij steunt op getuigenissen, die van buitenaf met de tekst worden vergeleken, DK B. VAN DEN BERG

Lit.: H. Kantorowicz, Einführung in die Textkritik. Darstellung der texlkrit. Grundsätze für Philologen und Juristen (1921).

b. De literaire critiek: de (schriftelijke) beoordeling van een abstract of concreet stilisticum (bijv. de beeldspraak in het algemeen, of een bepaalde metaphoor), een taalkunstwerk, een auteur, een literair genre, een literaire stroming of periode. Ze komt voor in verschillende vormen en samenhangen.
1. In het verband van een poëtica, rhetorica of stilistiek. De voorbeelden, waarmee de algemene beschouwingen worden toegelicht, worden tevens gewaardeerd als schoon, expressief, plastisch, rhetorisch, enz.
2. Als lofzang op een dichter (vooral in de 17de en 18de eeuw). Er bestaat ook negatieve critiek in dichtvorm (bijv. Byron: English Bards and Scotch Reviewers, Hendrik de Vries: Rijmcritieken).
3. In de biographieën van dichters en schrijvers (reeds in de oudheid bij Plutarchus (Homerus), in Nederland het eerst bij Gérard Brandt (Hooft, Vondel)).
4. In het grote verband der literatuurgeschiedenis, die zonder haar niet mogelijk is.
5. In de recensies op afzonderlijke werken, in tijdschriften en kranten gepubliceerd of voor de microfoon uitgesproken.

De literaire critiek heeft een artistiek en een wetenschappelijk aspect. Als men slechts zijn bewondering of afkeer tot uitdrukking brengt, kan er een kunstwerk ontstaan. Tracht men deze ook te funderen en de positieve en negatieve eigenschappen tegen elkaar af te wegen, dan krijgt het geheel een min of meer wetenschappelijk karakter, zonder dat evenwel het artistieke element behoeft te ontbreken. Het essay is een literair genre en het critische werk van Sainte Beuve, Taine, Busken Huet, Van Deyssel, Verwey en vele anderen wordt terecht tot de literatuur gerekend.

Een gefundeerd oordeel is niet mogelijk zonder volledige kennis van het te beoordelen werk, zonder een interpretatie. Het spreekt vanzelf, dat de criticus geheel op de hoogte moet zijn van de taal, waarin het werk is geschreven. Aan deze eis kan echter niet altijd worden voldaan. Zo kan men niet steeds met zekerheid vaststellen, of een classiek schrijver in het niet letterlijk gebruiken van een woord origineel is, dan wel een taalmetaphoor hanteert en dus van de omgangstaal zijner dagen niet afwijkt.

Het onderzoek naar de originaliteit van een auteur is noodzakelijk om tot een juiste appreciatie te komen. Als een bepaalde beeldspraak bij een dichter ons niets meer zegt, omdat we deze reeds zo vaak bij anderen hebben aangetroffen, dan moeten we onderzoeken, of deze niet bij hem voor het eerst voorkomt en later tot een gemeenplaats is geworden. Ook moet vaststaan, of en in hoeverre minder aanvaardbare elementen te wijten zijn aan de literaire conventies en aesthetische normen, welke gelden voor de tijd, waarin het werk is ontstaan. Dit rekening houden met de tijd van ontstaan gaat slechts tot zekere grenzen.

Uiteindelijk is de criticus aangewezen op eigen aesthetisch inzicht.

De principes, waarvan men bij zijn beoordeling uitgaat, kunnen theoretisch ontwikkeld worden; vaak zijn ze in de critiek slechts impliciet aanwezig. Ze staan gedeeltelijk in verband met wat men in het kunstwerk als het belangrijkste beschouwt. Er zijn hier vele mogelijkheden. Primair zou men twee soorten critiek kunnen onderscheiden: de ene richt zich vnl. op de vorm, de andere op de inhoud.

Ze hebben hetzelfde bezwaar: ze scheiden wat een organisch geheel is, ze spreken in wezen over een abstracte vorm en een abstracte inhoud en vergeten dat geen van beide een kunstwerk garandeert. Het maakt voorts een groot verschil, of men het kunstwerk begrijpt als nabootsing van de werkelijkheid (imitatie-theorie), dan wel als uitdrukking van een persoonlijkheid (expressie-aesthetica). Richt men zich op de abstracte inhoud, dan wordt het oordeel bepaald door allerlei ethische, religieuze, economische en politieke ideologieën.

Niet alleen het individu, ook de massa, het publiek, staat critisch tegenover de literatuur. De voorkeur voor sommige genres, sommige schrijvers, blijkt uit de verkoop; maar deze laatste wordt ook door andere factoren bepaald (reclame, dagblad-critiek, bewerking voor toneel of film), zodat een nader onderzoek vereist is. Het onderzoek naar de literaire smaak van het publiek gedurende een bepaalde periode behoort tot de sociologische literatuurbeschouwing.

DR C. F. P. STUTTERHEIM

Lit.: Ferd. Brunetière, L’évolution de la critique depuis la Renaissance jusqu’à nos jours (L’évolution des genres I; Paris 1890, 3e dr. 1898); G. Saintsbury, History of criticism and literary taste in Europe (3 dln, London 1900-’04) ; G. Kalff, Inleiding tot de studie der literatuurgeschiedenis (1914); A.

G. van Hamel, Zeventiende eeuwsche opvattingen en theorieën over litteratuur in Nederland (1918) ; René Wellek en Austin Warren, Theory of literature (New York 1949).

< >